Raw Tonk, 2018

Plastic Kneecap is de eenendertigste uitgave van het Britse Raw Tonk label, gespecialiseerd in vrije improvisatie, freejazz en noise, maar het is pas de eerste op vinyl. De vorige dertig releases betroffen cd’s, cdr’s en een enkele cassette. Labelbaas Colin Webster heeft voor deze eerste lp gekozen voor een studio-opname van het kwartet dat naast hemzelf bestaat uit David Birchall (gitaar), Andrew Cheetham (drums) en Otto Willberg (bas).

Eind 2016 verscheen van hetzelfde viertal op hetzelfde label de cd Plastic Knuckle en een jaar eerder werd van het kwartet een cassette uitgebracht op Tombed Visions, getiteld Night Streets Of Madness. Het nieuwe album bestaat uit twee stukken die op 13 december 2015 zijn opgenomen in The Room in de 4A Studio in Stockport in het Engelse graafschap Greater Manchester.

Wie bekend is met het Raw Tonk label, weet dat het label staat voor rauwe improvisaties. Aan polijsten wordt niet gedaan; het gaat om de pure weergave van het moment, van de onopgesmukte versie van de muziek zoals die ter plekke klonk. Uiteraard is er gemixt en gemastered, maar niet om zaken glad te strijken, maar om een zo eerlijk mogelijke weergave te bewerkstelligen. De vinyluitgave klinkt dan ook geweldig, bijna alsof je als luisteraar in de studio aanwezig bent.

Aan introductie of een voorzichtig begin doet het Engelse viertal niet. Alle vier de muzikanten laten zich direct gelden bij de start van ‘Plastic Kneecap’. Webster speelt altsax en zijn toon is licht. Birchall is hier de meest ruwe van de muzikanten, niet cleane noten spelend, maar rauw en tegendraads musicerend. De ritmesectie is geen ritmesectie in de traditionele zin van het woord, maar bestaat uit twee vrije geesten met gevoel voor muzikale kleurschakeringen. Cheetham is vaak onophoudelijk in de weer met ritmische en a-ritmische patronen, losse slagen en spannend werk op de bekkens. Willberg toont zijn kunsten onder meer in een korte geplukte solo, begeleid door Cheetham. Het kwartet voelt elkaar perfect aan. Robuust spel wordt in een oogwenk vervangen door meer ingetogen klanken en de spelers weten ook wanneer even stilgehouden moet worden om een of meer andere muzikanten ruimte te geven. Websters sax en Birchalls gitaar staan even hard afgesteld, waardoor de door elkaar heen solerende muzikanten heel goed uit de verf komen. Het betreft hier sowieso een kwartet dat door elkaar heen spelen tot een ware kunst heeft verheven.

Erg fraai is het gedeelte waarin Cheetham zijn mallets gebruikt en een duidelijk ritme legt. Webster speelt daar aanvankelijk lange noten overheen, maar wordt gaandeweg bedrijviger. Birchalls spel is zeer experimenteel en Willberg speelt een paar gestreken noten. Het gedeelte gaat over in een ingetogen stuk dat zindert van (ingehouden) spanning. Met trillende lange klanken van de saxofoon wordt langzaam toegewerkt naar een nieuw gedeelte. Birchall produceert hoge tonen en even verderop een drone. De drummer gebruikt lage toms en de bas zingt daar overheen. De intensiteit neemt toe, totdat plots gas wordt teruggenomen en kant A rustig en kort wordt uitgeluid.

Willberg opent kant B (‘Split Halfway’) met een schurende bassolo en hij krijgt gezelschap van de bibberende altsax van Webster en de op kleine bekkens en snaredrum slaande Cheetham. Birchall speelt zijn onnavolgbare vrije spel en krijgt volop gelegenheid dat spel te etaleren omdat Webster stilhoudt. Stijlkenmerken zijn niet los te laten op de gitarist, die zijn ideeën snel op elkaar laat volgen. Webster toetert daar later met zijn grofkorrelige stijl overheen, terwijl Willberg basloopjes speelt. De vier muzikanten vinden elkaar weer in een heerlijk chaotisch gedeelte. Want daarin ligt de grootste kracht van de Engelsen: het samenspel. Iedere muzikant lijkt bezig om zijn eigen expressiemogelijkheden te onderzoeken, maar ondertussen voelen de heren elkaar haarfijn aan.

Een duet van Birchall en Willberg volgt, waarin de hoge noten van de bassist het dwarse gitaarspel perfect pareren. Webster is inmiddels geswitcht naar baritonsax, waarmee hij zijn typerende sputterende noten brengt. Cheetham gebruikt zijn hihat en tikt op randen van trommels. Websters spel blijft redelijk constant, maar gaandeweg laat hij zijn sax meer gieren. De andere drie muzikanten cirkelen als het ware daaromheen met hun vrije spel. Het volume en de bedrijvigheid van alle vier de muzikanten nemen tegen het einde van het stuk steeds meer toe, niet omdat bewust naar een climax wordt toegewerkt, maar simpelweg omdat het samenspel bepaalt dat de muziek die richting uit gaat.

Over Plastic Knuckle schreef Opduvel destijds dat de muziek van Birchall, Cheetham, Webster en Willberg bol staat van muzikale inventiviteit, intensiteit en speelplezier. Exact hetzelfde kan gezegd worden over Plastic Kneecap. De vorige alinea’s betreffen een tekortschietende omschrijving van wat het album allemaal te bieden heeft, want er gebeurt simpelweg te veel tegelijkertijd om het goed te kunnen beschrijven. Dat betekent ook dat de muziek garant staat voor vele draaibeurten luisterplezier. Dit is een fantastische lp voor wie van ongepolijste vrije improvisatie houdt.

Plastic Kneecap bandcamp

David Birchall website

Andrew Cheetham website

Colin Webster website

Otto Willberg website