Phonogram Unit, 2021

Het doet goed te constateren dat de contrabas in de loop der jaren een steeds prominentere rol is gaan spelen in de muziekwereld, en dan vooral in de vrije improvisatie en freejazz. Waar het instrument voorheen niet echt als een solo-instrument werd gezien, daar heb je tegenwoordig contrabassolo-albums in alle soorten en maten. Peter Kowald bracht al in 1995 de mijlpaal Was Da Ist uit en als je die plaat nu beluistert, zou je niet zeggen dat het solo-album al meer dan 25 jaar oud is.

Moderne contrabassisten maken gebruik van moderne technieken en daarmee wordt het klankenarsenaal dat uit het grote instrument kan worden getoverd enorm uitgebreid. Daarnaast kan het instrument worden geprepareerd, zoals de Poolse bassist Wojtek Traczyk vorig jaar deed op zijn sublieme album Runo. Dat het maken van moderne vrije improvisatie echter niet hoeft te betekenen dat je je instrument op allerhande wijze (elektronisch of akoestisch) bewerkt, bewees onlangs de Nederlandse bassist Dion Nijland, die met I Play Me een album maakte dat aangenaam wegluistert en ondertussen genoeg kleine details, stekeligheden of anderszins opvallende klanken bevat om de meer experimenteel ingestelde luisteraar over de streep te trekken. Ook Gonçalo Almeida, doorgaans niet vies van het gebruik van effecten, koos op zijn begin dit jaar verschenen solo-album Monólogos a Dois voor een vrij conventionele aanpak, wat zijn buitengewone ideeënrijkdom allerminst schaadde.

Er is dus veel mogelijk met de contrabas als solo-instrument, zoals ook blijkt uit de onlangs verschenen soloplaat van de Portugese bassist Hernâni Faustino, die de eenvoudige titel Twelve Bass Tunes heeft gekregen. Faustino is een muzikant die onder andere lid is van het befaamde RED Trio, van het grote Variable Geometry Orchestra en van STAUB Quartet, Uivo Zebra, Suspensão en het Hamar Trio. Daarnaast bracht hij muziek uit met onder meer Lotte Anker, Rodrigo Pinheiro, Albert Cirera, Yedo Gibson, Luís Lopes, Vasco Furtado en Vasco Trilla.

Op Twelve Bass Tunes toont Faustino zich een begenadigd solist, die spontaan improviseert maar met een duidelijk idee, waardoor allerminst sprake is van doelloos gefröbel of lange exercities. De stukken op het album zijn compact en geven een inkijkje in waar de contrabassist toe in staat is. Als solist is Faustino enigszins te vergelijken met zijn landgenoot Rodrigo Amado. Ja, dat is een saxofonist. De voornaamste overeenkomst is dat Faustino op zijn soloplaat jazz maakt die avant-gardistische en experimentele trekken mag vertonen, zonder dat aan de basis van het spel op het instrument wordt getornd. Net als Amado doet op zijn tenorsax.

Ook het prachtige timbre heeft Faustino (op zijn eigen manier) gemeen met Amado. De bas van de Portugees heeft een mooie diepe en ronde klank en Faustino beschuldigt zich niet aan opzichtig krassen of het uitbreiden van zijn klankenarsenaal door andere onderdelen van het instrument dan de snaren als hoofdspeelobject te gebruiken. Daardoor komt het album in al zijn verscheidenheid als een eenheid over en daarmee heeft deze muzikant een eigen gezicht. De improvisaties zijn speels met een serieuze toon. De ruimte waarin het album is opgenomen, Namouche Studios in Lissabon, klinkt als het ware mee in de muziek, die dichtbij klinkt, alsof je er als luisteraar bovenop zit.

In opener ‘Sequência’ horen we Faustino van een robuuste kant. Hij plukt en strijkt behoorlijk hard, maar niet zonder de toon van de klankkast uit het oog te verliezen. Mooi is het stuk waarin de bassist gestreken en geplukt spel combineert. Dat het instrument door slechts het sporadisch aanslaan van de snaren al zijn prachtige sound laat horen, wordt bewezen met het eerste gedeelte van ‘Madrigal’, waarin ook het melodische element naar voren komt. Je zou het zowaar een lied kunnen noemen. De tonen klinken fraai lang door. Beheersing en het loslaten daarvan komen aan bod in het dynamische ‘O Officio’.

Mooi is hoe afgeknepen en lang doorklinkende tonen worden gecombineerd in ‘Um Modo Justo’, en dat in een behoorlijk snel tempo. Daar staat het langzame en gevoelvolle ‘Serra das Meadas’ tegenover, waarin de bassist echter steeds meer borsteligheden verwerkt. Levendigheid is troef in ‘EIA EIA’, waar ‘Azulão’ juist stemmiger ingekleurd is. Bijzonder is ook hoe Fraustino zijn bas zachtjes laat ronken (je kunt ook zeggen snurken) in afsluiter ‘Com Vénus’, om van daaruit zijn muzikale verkenningen vorm te geven.

Zo heeft elk stuk op het album zijn herkenningspunten en structuur, waardoor je als luisteraar niet verdwaald raakt in een wirwar van klanken. Faustino gebruikt soms de achterkant van zijn strijkstok om op de snaren te slaan, zoals in ‘Luar’, maar dat doet hij niet om onconventioneel te doen maar omdat het idee, de improvisatie van dat moment erom vraagt. Rust en onrust zijn beiden aanwezig in de stukken, gedoseerd en steeds met gevoel gespeeld. Het technisch kunnen van de bassist staat buiten kijf, maar het gaat de muzikant niet om techniek maar om het overbrengen van zijn impressies en om spontaan musicerend gemoedsbewegingen teweeg te brengen. Elk stuk is een korte vertelling en Faustino heeft muzikaal heel veel te vertellen. Het blijft vast niet bij deze ene soloplaat.

Twelve Bass Tunes bandcamp

Hernâni Faustino website