Trytone, 2021

Dion Nijland besloot op zijn zeventiende contrabas te gaan spelen. Hij studeerde aan het ArtEZ conservatorium in Arnhem en het Sweelinck conservatorium in Amsterdam. Nijland opereert in het veld van jazz, improvisatie en hedendaagse muziek. Hij was meer dan tien jaar lid van Dimami, Talking Cows en De Bende van Drie. Tegenwoordig maakt hij deel uit van DEON, HOT (Het Orgel Trio), Buisonic, City Maps, Vanbinsbergen Playstation, Colen en de Utrechtse Jazz Archipel. In 2006 nam de bassist deel in de productie Brel van theatergroep Oostpool (met de betreurde Jeroen Willems in de titelrol) en in 2009 werkte hij met het RO Theater in het stuk Woyzeck. Kort daarna deed hij mee aan Ghost Note: a danced tribute to jazz van het dansgezelschap Station Zuid.

Het mag duidelijk zijn dat Nijland niet voor een gat te vangen is en open staat voor diverse muzikale en multidisciplinaire ontmoetingen. In al die gevallen is er de interactie met andere muzikanten, theatermakers, acteurs, choreografen en dansers. Recentelijk is een cd verschenen waarop Nijland de confrontatie (of noem het interactie) met zichzelf aangaat. Het album is getiteld I Play Me en bestaat uit negentien improvisaties en composities voor contrabas, korte stukken die een muzikant laten horen die techniek en gevoel laat samengaan, die gestructureerd te werk kan gaan maar die ook kan loslaten en die bovenal hoorbaar plezier heeft in het creëren van zijn eigen muziek.

Nijland is niet een bassist die zich bezighoudt met het experiment om het experiment. Dat betekent dat zijn muziek niet weerbarstig klinkt, niet wordt voorzien van klanken die het normale gebruik van de contrabas te buiten gaan en niet ver buiten de gangbare lijntjes kleurt. En toch is I Play Me een album waarin Nijland het experiment niet uit de weg gaat. Hij kanaliseert zijn vondsten echter in improvisaties en composities waaraan het experiment dienstbaar is. Het resultaat is een album dat aangenaam wegluistert en ondertussen genoeg kleine details, stekeligheden of anderszins opvallende klanken bevat om de meer experimenteel ingestelde luisteraar over de streep te trekken.

Het is daarbij niet steeds duidelijk waar improvisatie begint en compositie ophoudt en vice versa. De instrumentbeheersing staat buiten kijf en elk kort stuk op het album is een kleine compositie op zich, geïmproviseerd of niet. De openingstrack is getiteld ‘I Breathe’. Dat is een toepasselijke titel, want Nijlands muziek ademt en geeft je als luisteraar ook lucht door het transparante geluid. De muziek is zo opgenomen dat je je als luisteraar als het ware dicht bij het instrument bevindt. Nijlands ademhaling is te horen en elke gespeelde noot komt helder en duidelijk door.

De bassist gebruikt voor zijn muziek geen hulpmiddelen. Dat is uitgezonderd de strijkstok, maar de gestreken stukken zijn ver in de minderheid. Meestal plukt en tokkelt de muzikant in de stukken die op een na allemaal onder de drie minuten klokken. Soms weet hij twee stemmen tegelijkertijd het woord te laten voeren, zoals in dat ietwat langere ‘Symbiotic Strings’. Nijland lijkt tegelijk melodisch en ritmisch te denken, waardoor elk stuk levendig overkomt en voor statische soundscapes geen plaats is. In ‘B Ray’, waarin hij tonen mooi weet te buigen, komt de bassist in de buurt van een heuse jazzsong, al humt hij met zijn stem slechts mee en wordt er niet echt gezongen.

Op het album toont Nijland hoe het grote instrument, op conventionele wijze bespeeld, een scala aan mogelijkheden biedt. Zo laat hij de grote klankkast het werk doen in ‘Stretching Out’ en wordt de prachtige diepe klank van de contrabas ook benut in ‘Running and Spotting’. In ‘Head Hands and Hums’ dient het instrument ook als percussie en doordat Nijland ook zijn stem gebruikt, ontstaat een geluid dat wat weg heeft van een kleine stoommachine. Het ritme werkt aanstekelijk. Nijland begeleidt zichzelf met een doorlopend ritmisch patroon in ‘Crackling Engine Room’, waarin hij ook wat krassende, krakende en schrapende geluiden laat horen en een paar venijnige vegen uitdeelt.

Elk van de negentien stukken op het album heeft zijn eigen specifieke kenmerken. Zo heeft het gestreken ‘Slippery Stroke’ een wat ruwe sound, maar toont Nijland tegelijkertijd zoveel souplesse dat je soms bijna denkt met een cello van doen te hebben. ‘Walking Beast’ kenmerkt zich door een energieke tred en melodische patronen die er tussendoor gespeeld worden zonder ten koste te gaan van de gestage voortgang. In tegenstelling tot de meeste stukken is ‘Up There Down Here’ wat somber gestemd, licht bluesy. Daar staat ‘Janna’s Jive’ tegenover, dat met zijn ritmische patroon erg enthousiasmerend werkt. Een feest voor het oor.

I Play Me is een persoonlijk album van een bassist die in zijn muzikale volwassenheid de speelsheid heeft bewaard. Zelfs aan Alfred Schnittke’s ‘Musica Nostalgica’, het enige stuk dat niet van eigen hand is, weet Nijland een draai te geven die hem als muzikant past. De wat ruwe uitvoering is een fraaie afsluiting van een solo-album waarop beheersing, spontaniteit en speelplezier hand in hand gaan.

Dion Nijland website