Midira, 2021

Het Noorse duo Yodok samen met de Italiaanse bassist Massimo Pupillo: dat is op voorhand een interessante combinatie. Yodok bestaat uit Kristoffer Lo (tuba, flugabone) en Tomas Järmyr (drums). Als duo brachten zij een paar albums uit, maar zij werken ook samen met de Belgische gitarist onder de noemer Yodok III. In die hoedanigheid wist men vooral live indruk te maken, getuige ook de ijzersterke concertregistraties met de titels Legion of Radiance: Live at Dokkhuset, The Mountain of Void: Live at Roadburn 2016 en This Earth We Walk Upon. De concerten van het trio zijn adembenemende gebeurtenissen, waarin in een lange improvisatie langzaam naar een kolkend hoogtepunt wordt toegewerkt, soms met een ‘tussenclimax’, soms bijna een vol uur toewerkend naar de apotheose.

Pupillo is de bassist van het Italiaanse trio Zu, naast saxofonist Luca T. Mai en een nogal eens wisselende drummer. Voor de terugkeer van Jacopo Battaglia was dat enige tijd Tomas Järmyr. Gitarist Stefano Pilia is op later werk ook van de partij. Zu is een band die stilistisch niet voor een gat te vangen is. Aanvankelijk was het stevige, door freejazz beïnvloedde punk/noise wat de klok sloeg, later deed metal zijn intrede, maar met het schitterende album Jhator uit 2017 liet de band horen ook in de ambient-hoek te kunnen opereren.

Met Pupillo in de bezetting doet Yodok niet zoveel anders dan met Dirk Serries in de gelederen. Verschil is uiteraard dat de Italiaan zijn eigen instrument en dus een wat ander geluid met zich meebrengt. Daarnaast speelt Lo nu niet alleen op zijn vertrouwde blaasinstrumenten, maar is hij ook te horen op baritongitaar. Je zou verwachten dat het trio een behoorlijk zwaardere sound laat horen op V, maar dat blijkt mee te vallen. De elektronische inbreng is uiteraard groot, zodat uitgezonderd Järmyrs drumwerk elk instrument vervormd klinkt.

Het stuk begint ijzersterk, zachtjes met dreigende elektronische klanken. Zoals elk Yodok-album is beluistering van het stuk ook een oefening in geduld. In dit geval is het eerste gedeelte het meest passief, maar het is qua timbre ook het meest indrukwekkende deel van de improvisatie. De geluiden die de muzikanten neerleggen interfereren zodanig dat een totaalgeluid ontstaat dat spannend is en waarin elke nieuwe beweging de spanning verder opvoert. De passiviteit is overigens schijn; bij nauwkeurige beluistering blijken de muzikanten in het statische geluid de nodige bedrijvigheid te leggen.

Rond de achtste minuut neemt de intensiteit schrikbarend toe, om even op een hoog niveau te blijven hangen om daarna iets in te zakken. Het is nog te vroeg voor de climax, veel te vroeg. Wel is een nieuwe fase aangebroken, waarin individuele stemmen loskomen van het geheel. Dat is het duidelijkst hoorbaar in de bekkenslagen van Järmyr, maar ook in de bewegende klanken van Lo’s flugabone. Het is hier dat het misgaat met V. Het zou mooi zijn als Pupillo een ronkende onderlaag zou verzorgen met vervormde basklanken, zoals Maxime Petit dat bijvoorbeeld deed op Craters van Dead Neanderthals, maar de Italiaan houdt het beperkt.

Wat dan overblijft, is wat we wel kennen van Yodok en ook Yodok III. De vrije drumpartijen van Järmyr klinken inmiddels bekend in de oren, de klanken van de flugabone en de tuba zijn ook vertrouwd. Het is Pupillo’s inbreng die het verschil maakt, maar die inbreng mag harder, scherper en gemener, al zijn er wel momenten waarop het goed uitpakt en even een imposant basgeluid doorkomt. Het grootste manco is echter dat Yodok en Pupillo de spanning niet weten vast te houden. Minuten gaan ongemerkt voorbij, terwijl wel degelijk het nodige gebeurt in het stuk. Een paar verrassingen daargelaten, gebeurt er simpelweg te weinig opzienbarends en gaat er te weinig dreiging uit van de muziek om de aandacht steeds vast te houden.

Dat wil niet zeggen dat er niets te genieten valt. De inbreng van de baritongitaar bijvoorbeeld, zorgt voor een paar optaters en ook als de bas op de voorgrond treedt, geeft dat de muziek een boost. Daarnaast weet Yodok ook met Pupillo erbij hoe naar een apotheose toe te werken. Vanaf, pakweg, minuut tweeëntwintig wordt de spanning langzaam opgevoerd richting wat een grandioze finale moet worden. De bas gaat nu daadwerkelijk ronken, Lo speelt zijn drones, variërend in dichtheid en de intensiteit, en Järmyr raakt steeds meer los. Ook dat is inmiddels bekend, maar niemand doet het ze na. Mooi is ook hoe Lo zijn instrument(en) een enkele keer als een gloedvol orgel weet te laten klinken.

Zo geven Yodok en Pupillo de luisteraar uiteindelijk wat hij of zij verwacht. Dat is nog altijd heel wat en zeker het laatste gedeelte zorgt voor de nodige opwinding. Toch begint de formule wat sleets te worden, wat Lo en Järmyr kennelijk hebben willen ondervangen door een andere muzikant aan hun geluid toe te voegen. De muziek van Yodok is echter zo krachtig, dat de vertrouwde elementen daarvan blijven overheersen. Het leidt uiteindelijk tot een album dat niet helemaal tevreden stemt, al weet het drietal de luisteraar uiteindelijk wel mee te slepen, blijft de sound imposant en storten de muzikanten zich met hart in ziel in de apotheose.

V bandcamp