Panurus Productions, 2021
Less = more. Het is een bekend en vaak toegepast principe. Niet altijd waar ook. Er is muziek die juist gedijt bij een volle en soms zelfs protserige of bombastische aanpak. Wie houdt van minder zal daar uiteraard niets vinden en meer gaan voor ambient en drone, minimalisme of zelfs reductionisme. Het principe kan echter ook op een andere manier worden toegepast en toch werken, zo bewijst Zebularin op zijn nieuwste uitgave Poisoned Healing.
Zebularin is een collectief uit het Duitse Stuttgart dat elektro-akoestische muziek brengt met verschillende gezichten. Het tempo van releases ligt hoog, want sinds juni vorig jaar en inclusief het nieuwe album bracht het collectief al vijf albums uit, waarvan vier in dit kalenderjaar. Twee van de releases verschenen bij Steep Gloss, een bij Cruel Nature, een bij Otomatik Muziek en de nieuwe uitgave is uitgeracht door het Britse kwaliteitslabel Panurus Recordings. Het is underground-muziek die voor de meeste oren te ongemakkelijk zal klinken, maar wie van een uitdaging houdt, komt ruimschoots aan zijn/haar trekken.
Dat geldt helemaal als de band in kwestie zichzelf uitdaagt, en dat is wat Zebularin doet, zeker op Poisoned Healing. Het kernduo van het collectief, Daniel Kartmann en Daniel Vujanic, doen een poging om de complexiteit en het muzikale enthousiasme te verkleinen en te verdoezelen, zonder het onvoorspelbare elektro-akoestische geluid van Zebularin te verstoren. Daarbij is de belangrijkste taak om de algehele toon daadwerkelijk te minimaliseren en tegelijkertijd de intrinsieke dynamiek van de composities te behouden. De voornaamste consequenties van het muzikale uitgangspunt zijn het weglaten van instrumenten en het opgeven van de meer voor de hand liggende songelementen.
Nu zijn die songelementen in de muziek van Zebularin helemaal niet zo voor de hand liggend. Op hun vorige albums zijn ze wel aanwezig, maar vaak verstopt achter het klankenexperiment dat het collectief uitvoert. Op de nieuwe plaat zijn echter vormen en structuren meer losgelaten dan voorheen, ten faveure van sonische sculpturen en een vreemde mist van audiomateriaal. Kartman is daarbij verantwoordelijk voor drums, percussie en vibrafoon, Vujanic voor elektrische gitaren, elektronica, synthesizers, pocket trompet, piano, glockenspiel, percussie, veldopnamen en audio-manipulatie.
De muziek is niet geheel structuurloos. Je moet er wel even wat moeite voor doen, want pas na een paar draaibeurten manifesteert de muziek zich in volle glorie. De muziek is opgebouwd uit verschillende elementen die elkaar aanvullen, soms met elkaar botsen en bij elkaar een geluidsspectrum creëren dat niet alledaags is en waar de oren even aan moeten wennen. Enkele motieven bieden wel houvast. Zo is er het drumritme in opener ‘Muzhej’, dat verder wordt gedomineerd door elektronische en elektrische klanken die van overal lijken te komen, in allerlei gradaties, soms ‘in your face’ maar soms ook subtieler.
‘Ferme’ klinkt een stuk gemener. Dissonantie wordt door het duo niet geschuwd en de onderkant is duister. In combinatie met hogere, wat vriendelijker geluiden geeft dat een razend spannend effect. Gaandeweg wordt de structuur verlaten en wordt het stuk een en al onvoorspelbaarheid. Weg is de houvast, maar de muziek wordt daardoor alleen maar raadselachtiger en intrigerender. Ook in ‘Calliphos’ koppelt Zebularin ongemakkelijke geluiden aan toegankelijker klanken, maar op een heel andere manier dan in ‘Ferme’. Zo is een trompet te horen, enigszins vervormd, die na een tijdje zowat om zeep wordt geholpen door bikkelharde elektronica. Dit soort onverwachte verschuivingen zijn mede verantwoordelijk voor de aantrekkingskracht die de muziek (uiteindelijk) uitoefent.
Een stuk langzamer is ‘Binnenchor’, dat op de bandcamp-pagina wordt omschreven als een sombere en hypnotiserende kerkdienst. Er is een stapvoetse beweging en een stemsample doet inderdaad denken aan een mis, Opduvel moet ook denken aan een trage processie richting het schavot. Huivering en devotie strijden om voorrang. In ‘Gemmigumma’ verandert een monotoon motief langzaam van toon en vorm. Bekkens ruisen, elektronica komt van heinde en verre. Plots wordt een omslag gemaakt naar een percussief gedeelte en richting harsh noise. Het mag bij Zebularin beslist niet te voorspelbaar worden.
‘Palmyr’ kent een langzaam motief, maar daaromheen is het een drukte van belang. Melodische repeterende patronen, als feedback klinkende tonen, snel bewegende mechanische onderdelen, onevenwichtige drones: alles kan, alles mag. Een vibrafoon is daarna te horen in ‘Luceria’. Stemmen duiken op, maar verdwijnen even plotseling als ze gekomen zijn. Een oosters element is er, of wordt alleen de suggestie gewekt? Het stuk lijkt een soort oase, een rustpunt. Dat is gerekend buiten Zebularin. Al gauw tuimelen verschillende klanken over elkaar heen, al tempert de ambient-textuur de onrust wel enigszins.
Verrassen doet het duo ook in afsluiter ‘Zeelande’. Het geluid van water klinkt, er zijn stemmen, maar ook piano, gitaar, slagwerk. Het begint zowaar op een liedje te lijken! Zebularin lijkt zijn eigen uitgangspunten met voeten te treden. Ook in die zin zijn Kartmann en Vujanic onvoorspelbaar. ‘Zeelande’ is een eigenwijs einde van een eigenwijs album. De muziek is krachtig, het is muziek die er ís. Daarnaast heeft de muziek iets bars en ja, iets giftigs. Het duo mag dan geschrapt hebben in het muzikale vocabulaire, ze hebben wel veelal de recalcitrante en noisy aspecten bewaard. Daarmee is en genreloos album gecreëerd dat per luisterbeurt meer gaat bekoren.