Metal Blade, 2021

Uit Ierland komt het in metalkringen welbekende Primordial. De epische metal met folkinvloeden van die band is niet iets waar Opduvel direct voor warmloopt. Dat ligt anders als het gaat om een van de zij-projecten van zanger (en hier ook bassist) Alan Averill, alias Nemtheanga. Dread Sovereign is de naam van het trio. Dat is overigens niet Nemtheanga’s enige project naast Primordial, want is hij ook lid van Twilight of the Gods, waarin de vocalist/bassist zijn voorliefde voor Bathory botviert (hoe kan het ook anders met zo’n bandnaam).

Dread Sovereign bestaat naast Nemtheanga uit Bones op gitaar en Johnny King (alias JK) op drums. Alchemical Warfare is het derde album van het trio, na de ep Pray to the Devil in Man (2013) en de volledige albums All Hell’s Martyrs (2014) en For Doom the Bell Tolls (2017). De laatste titel geeft al een vermoeden van waar het bij het Ierse trio muzikaal om gaat en dat vermoeden wordt bij beluistering van de nieuwe plaat gedeeltelijk bewaarheid.

Het is echter niet het hele verhaal. Dat occulte (oude) doom metal een invloed is, staat buiten kijf, maar Dread Sovereign is geen band die star aan dat ene genre vasthoudt. En dus horen we op Alchemical Warfare ook invloeden uit traditionele heavy metal en NWOBHM. Het is niet alles doom wat de klok slaat. Gelukkig maar, want dat genre is dichtbevolkt, kent heel wat mindere goden en kan bij een te puristische aanpak tot een energieloze en doodgeslagen bak geluid leiden, de echt goede bands uiteraard niet te na gesproken.

Dread Sovereign is dus niet recht in de leer, maar wat belangrijker is, is dat het songmateriaal op het nieuwe album dik in orde is en dat de sound behoorlijk ongepolijst is en hier en daar zelfs een beetje lo-fi. Dat komt de uitvoeringen van de songs, zoals die op de plaat terecht zijn gekomen, ten goede. Vocaal doet Nemtheanga denken aan een kruising tussen Tony Moore (Riot) en David Bower (Hell) en nog een reeks zangers waarvan de roots in de jaren tachtig liggen. Overtuigend is de zang zeker, ook in het hoge register.

Doom wordt met hoofdletters geschreven in ‘She Wolves of The Savage Season’, dat in een traag tempo voortbeweegt, met een vrije rol voor de solerende gitaar van Bones. De Ieren zijn echter niet alleen thuis in langzame doom. Het tempo wordt opgeschroefd en zodra de zang van Nemtheanga wordt ingezet, komen de andere hiervoor genoemde metalinvloeden bovendrijven. De overgang naar sombere doom na zo’n zeven minuten is erg fraai.

‘Nature is the Devil’s Church’ begint met een plechtig intro, dat een opbouw naar epische metal doet vermoeden, maar zodra de krachtige riff wordt ingezet blijkt dat bezijden de waarheid. Dread Sovereign kiest voor tempo en voor een harde metalsound met een donkere sfeer. Origineel is het niet, doeltreffend en overtuigend wel. De scherpe en afwisselende gitaarpartijen en de stevige ritmesectie zijn door de kleine bezetting met één gitaar en de open sound goed te onderscheiden. Het refrein is memorabel en draagt bij aan de occulte rand die de muziek heeft. De doom komt sterk naar voren zodra tegen het einde het tempo wordt vertraagd.

De gitaar wordt gedubbeld in het eerste instrumentale gedeelte van ‘Her Master’s Voice’, waardoor een voller geluid ontstaat, wat Bones overigens niet weerhoudt om zijn glansvolle solo’s er overheen te leggen. Daarna wordt de instrumentatie kaler en simpeler, zodat de vocalen goed naar voren komen. In het refrein doet Dread Sovereign aan een van de tragere nummers van de oude Accept (Breaker) denken. De band bouwt spanning op in het lange eerste gedeelte van ‘Ruins Upon The Temple Mount’. De mysterieuze en donkere sfeer blijft hangen zodra de zang zijn intrede doet en zelfs als het tempo wordt opgeschroefd. De afwisselende vocalen van Nemtheanga dragen eveneens bij aan de occulte atmosfeer.

De vier hierboven besproken songs klokken allemaal boven de acht minuten, maar er is op het album ook ruimte voor een paar kortere stukken, zoals de midtempo stamper ‘The Great Beast We Serve’ en het snellere ‘Devil’s Bane’, dat gezegend is met een heerlijk grofkorrelige gitaarsound. Afgesloten wordt met de Bathory-cover ‘You Don’t Move Me (I Don’t Give a Fuck)’, die eigenlijk meer in het straatje ligt van Twilight of the Gods. Die hadden ze er wel af mogen laten, maar de uitvoering van de song met zijn trashy punkinvloeden is prima.

Als geheel ademt Alchemical Warfare een wat ouderwetse sfeer, want de band haalt zijn invloeden vooral uit metal die in de jaren zeventig (doom) en de eerste jaren van de jaren tachtig (heavy metal, NWOBHM) populair was. De niet al te strakke productie draagt er ook aan bij. Wie niet vies is van een portie nostalgie in een eigentijds jasje, is hier aan het juiste adres.

Alchemical Warfare bandcamp