Pawlacz Perski, 2021
Het door Mateusz Wysocki en Lech Nienartowicz gerunde label Pawlacz Perski opereert vanuit de steden Toruń en Warschau en stelt zich zich ten doel de populariteit van eigentijdse Poolse muziek te vergroten. Inmiddels is het label toe aan zijn eenenvijftigste uitgave. Dat is er een van Wojtek Kurek, een uit de Poolse hoofdstad afkomstige drummer, improvisator, producer en componist van muziek voor theater. Hij is thuis in vrije improvisatie, elektro-akoestische muziek en elektronische muziek maar maakt ook audiovisuele installaties.
Kurek is te vinden in bands als Paper Cuts (met Łukasz Kacperczyk), Szpety (met Antonina Nowacka en Małgorzata Zagajewska), Copy of Pianodrum (met Anna Jędrzejewska), Warten, Chryste Panie (met Aleksander Żurowski, Michał Stawarz en Michałota) en Downhill Cosmos Tigers (met Jędrzej Łagodziński). Het nu bij Pawlacz Perski verschenen Buoyancy is zijn tweede solo-album dat op dit label is verschenen, na Ovule uit 2019.
Dat album was sterk percussief en ritmisch gericht, met een sterke elektronische component, waardoor geluidsexperimenten plaatsvonden op het ontmoetingspunt van percussie en elektronische geluiden. De muzikale vertellingen van Kurek waren kleur- en fantasierijk, met een verhalende component. Op Buonancy wordt de muzikale verkenning van de Pool voortgezet, maar hoewel de muzikale uitgangspunten overeenkomen, levert dat allerminst eenzelfde soort album op. Dat is vooral te danken aan de bijna onbegrensde mogelijkheden die de elektronica biedt als aanvulling en ondersteuning van de akoestische drumklanken, of juist als tegenwicht daarvan. De ritmische en dynamische kwaliteit van de muziek doet de rest.
‘Spate’ opent met een simpel, strak en enigszins tribaal aandoend ritme, waar aanvankelijk spaarzaam klanken aan worden toegevoegd. Nadat het ritme even wordt stilgelegd wordt het – nadat het weer is opgepakt – steeds meer omlijst met elektronische klanken. Die klanken nemen een drukke vorm aan, als een menigte van stemmen die door elkaar heen praten. Kurek legt daar een rollend ritmisch patroon onder, donker gekleurd en daardoor een zekere dreiging bevattend. Het is alsof een vijandig monster door de straten raast, waarvoor de mensen (de elektronische klanken) aan de kant stuiven. In het laatste gedeelte is de drukte afgenomen en blijft de rollende ritmiek met enkele geluiden over.
Het korte ‘Eupepsia’ doet er qua energie een flinke schep bovenop. De akoestische klanken zijn talrijk, met een belangrijke functie voor een vrij zwaar klinkende tom. De elektronica waait als een gure wind om de akoestische geluiden heen. Het contrast met ‘Bog’ is groot maar ook mooi. Plots heeft de drukte plaatsgemaakt voor een subtiel ritmisch patroon, dat echter al snel bedrijviger vormen aanneemt. De houten percussie heeft een mooie klankkleur en de fijngevoeliger klanken vallen soms als waterdruppels neer. Toch steekt ook hier een elektronische wind op die de gevoelstemperatuur aanzienlijk doet dalen. Zodra de percussie weer op volle sterkte wordt gebracht en die samen gaat klinken met de gure wind en daarbij ook nog geluiden die als water klinken worden toegevoegd, ontvouwt het stuk zich pas echt in al zijn pracht.
Een mooi onderdeel van de luisterervaring is daarbij dat je nooit helemaal zeker weet of de geluiden die je met je oren waarneemt ook echt zíjn wat je hoort. Zo lijkt Kurek in ‘Rinse’ zowaar gebruik te maken van rinkelende theekopjes, maar het zal slechts de waarneming en fantasie van deze luisteraar zijn. In het stuk is geen vast ritmisch motief leidend, maar overheerst het experiment met klanken, inclusief schuivende, blazende en zuchtende, waarin af en toe de menselijke stem doorklinkt. Het stuk is in al zijn experimenteerdrift ook spannend, zeker in het tweede gedeelte, als met lange elektronische klanken die in volume toenemen dreiging wordt gecreëerd. Daaromheen schept Kurek een imaginaire wereld, een omgeving die je als het ware voor je ziet maar die toch echt louter bestaat uit auditieve componenten.
‘Bile’ is een kort stuk waarin een reeks geluiden wordt herhaald, terwijl daaronder en daartussen een zachte ruis klinkt. Het is een vrij kaal stuk, wat weer in schril contrast staat met het titelstuk, het langste stuk op het album, waarop Kurek veel groter uitpakt. Het elektronische aspect wordt hier volop uitgespeeld, klinkt hard op de voorgrond, terwijl de ritmiek zich daarachter bevindt, eerst zacht maar steeds luider klinkend. Er ontstaat als het ware een strijd tussen het constante ritme en de vrij bewegende andere geluiden, waarbij dat ritme die geluiden lijkt te willen vangen, terwijl de geluiden als een zwerm vogels op- en rondvliegen, verschillende richtingen uit maar bij elkaar blijvend. Er ontstaat een enorm spanningsveld en dat houdt je als luisteraar aan de speakers gekluisterd.
En als je na de negen minuten van ‘Buoyancy’ denkt de grootste beproeving te hebben doorstaan, dan volgt nog ‘Stir’, een weliswaar sober stuk, maar hard en onheilspellend klinkend. Kurek kiest niet voor een ontspannend einde, maar laat je als luisteraar achter met een flinke dosis adrenaline in je lijf. Er is veel gebeurd in het half uur dat Buoyancy duurt. De Poolse muzikant vertelt in zeven sterk in lengte variërende stukken evenzovele verhalen, sommige experimenteel van vorm, andere met een duidelijke ritmiek, soms bloedstollend spannend en steeds gebracht in een andere vorm, met ongewone kenmerken en akoestische klanken die in realtime elektronisch worden bewerkt. Een adembenemende luisterervaring.