Jazzwerkstatt, 2020
Tobias Klein komt uit het Duitse Saarbrücken, maar verhuisde in 1990 naar Amsterdam, waar hij aan het conservatorium basklarinet studeerde met onder andere Jasper Blom en Hans Sparnaay. Klein kan worden gezien als een ambassadeur van de basklarinet, hoewel hij ook saxofoon speelt. Samen met zijn partner Fie Schouten organiseert hij het Basklarinet Festijn, waarvan de laatste editie helaas hinder ondervond van Covid-19. Naast muzikant is Klein ook componist. Zo verscheen een dikke twee jaar geleden een album (Chambery) met modern klassieke kamerwerken van zijn hand. Klein is ook de drijvende kracht achter het avontuurlijke jazzensemble Spinifex, dat in 2005 is geformeerd.
Eerder al, in 1998, richtte Klein samen met contrabassist Meinrad Kneer het kwartet Dalgoo op. Net als Klein studeerde Kneer in Amsterdam, zoekt hij de grenzen van jazz, gecomponeerde muziek en etnische muziek op en is hij zowel componist als muzikant. Dalgoo werkte onafgebroken tot 2005. Daarna was het een tijd stil, maar in 2016 maakten Klein, Kneer en saxofonist/basklarinettist Lothar Ohlmeier samen met de Berlijnse drummer en nieuw groepslid Christian Marien een nieuwe start en werd weer materiaal voor het kwartet gecomponeerd.
In zijn muziek gebruikt Dalgoo verteltechnieken uit literatuur, film en theater om de composities en improvisaties te structureren. Binnen die structuren bewegen de muzikanten van Dalgoo zich vrij, waardoor een verhaal een nieuwe richting in kan slaan en de uitkomst voor zowel de muzikanten als het publiek verrassend uit kan pakken. De instrumentatie, met twee altklarinettisten/saxofonisten, is niet alledaags en daardoor klinkt het kwartet sowieso al anders dan veel andere jazzkwartetten.
Het eind vorig jaar bij het Duitse label Jazzwerkstatt verschenen Liberté Égalité Fraternité is een mooie staalkaart van het kunnen van Dalgoo. Op het in totaal dertien stukken tellende album wordt soepel omgegaan met thema’s, worden nieuwe klankkleuren en onconventionele technieken beproefd en worden muzikale uitdagingen aangegaan, soms met een knipoog naar de jazztraditie maar met het vizier voornamelijk gericht op hedendaagse compositorische en improvisatorische mogelijkheden. Klein is verantwoordelijk voor zeven composities, Kneer voor drie en daarnaast telt de cd drie korte gezamenlijke improvisaties die samen de titel van het album vormen.
Het album opent op Ornette Coleman-achtige wijze met ‘Vibrate in Sympathy’, in een bezetting met twee saxofoons (Klein op alt en Ohlmeier op tenor). Het zijn echter niet de melodie of de solo’s van de blazers die de meeste indruk maken, maar de losjes opererende ritmesectie die gevoel voor groove aan improvisatorische vrijheid koppelt, waarbij ook de fraaie sound van Kneers contrabas goed naar voren komt. Verderop, in ‘Friendly Corpse’, doet de Coleman-invloed zich nogmaals gelden, al klinkt het thema bij Dalgoo wat voller dan wat het jaren zestig-kwartet van de Amerikaan (met Don Cherry) doorgaans liet horen. Mooi is de niet al te simpele maar toch aanstekelijke melodie van ‘Irr und Sinn’, unisono gespeeld door saxofoon en basklarinet en een dankbaar thema om op te improviseren. De bas zorgt voor een wat loom gevoel, waar de bedrijviger drums tegenwicht aan bieden.
Kleins voorliefde voor oosterse melodieën zal degenen die bekend zijn met Spinifex niet verbazen en ook hier komt die naar voren, bijvoorbeeld in zijn compositie ‘Arabian Oil’, dat begint met een lange bassolo van Kneer die al iets van die oosterse invloed verraadt. De sonore kwaliteiten van het kwartet worden vervolgens uitgespeeld in een rustig gedeelte, voordat een speelse melodie het stuk daadwerkelijk in gang trekt. Klein en Ohlmeier laten nog maar eens horen dat de basklarinet qua klank tot de allermooiste blaasinstrumenten behoort. De twee muzikanten improviseren als het ware om elkaar heen en vinden elkaar regelmatig in een thema waarin het lage register van het instrument wordt benut. Ook in ‘Die Zeit Steht Still’ kleuren de tonen van de twee basklarinetten prachtig bij elkaar, vooral in het semi-klassiek klinkend eerste gedeelte, waarin Marien met enkele subtiele bekkenslagen voor een lichte ontregeling zorgt. Het subtiele basspel van Kneer past naadloos in het samenspel. Ingehouden spanning is wat het hele stuk typeert. De tijd staat even stil.
Dalgoo speelt met het tempo in het dartele ‘Lakeish’, en mogen we hier nogmaals aandacht vragen voor de prachtige bassound? In zijn solo weet Kneer soms de indruk te wekken dat hij de snaren wel erg los op zijn instrument heeft liggen, om het volgende moment strak gespannen snaren te beroeren. Marien legt de basis van ‘Eens Oneens’ met een speels ritme, waar Kneer vrijelijk zijn geïmproviseerde baslijnen overheen legt. De ritmesectie zou het hele nummer kunnen dragen, maar de basklarinettisten bewijzen hun meerwaarde met beweeglijk en avontuurlijk spel. De oosterse invloed is weer te horen in ‘Listopad’. Het stuk kent een verrassende opbouw, waarbij de aan Spinifex refererende groove zomaar teniet wordt gedaan om plaats te maken voor een eigengereide bassolo, waarna de draad weer wordt opgepakt en het stuk zich verder ontwikkelt.
In het experimenteel getoonzette en ‘Gap-Toothed Smile’ speelt Klein contrabasklarinet, waarvan de diepe klanken meewerken om spanning te creëren. In het stuk valt een aantal korte stiltes en stilte lijkt ook de basis van waaruit de verschillende muzikale klanken ontstaan. Het contrast met afsluiter ‘Blue Tip Match’ is groot. In dat laatste stuk viert de jazz hoogtij, inclusief een wenk richting John Zorns Masada-kwartet. Het is een fraaie afsluiting van een lang album (70 minuten) dat door zijn variëteit de aandacht echter moeiteloos vasthoudt. Zowel op compositorisch als improvisatorisch gebied en zowel ritmisch als melodisch is er veel te halen op Liberté Égalité Fraternité.