d’incise is de artiestennaam van de Zwitserse muzikant en componist Laurent Peter. Hij noemt zich een klankonderzoeker, waarbij hij niet met één specifiek instrument in de weer is, maar datgene gebruikt wat hij als instrument wenst te beschouwen: software, geluidsopnamen, objecten, percussie, harmonium, etcetera. De Zwitser is geïnteresseerd in radicalisme, reductionisme, repetitie en conceptuele benaderingen en hij heeft de neiging om de kleinste details uit de muzikale elementen te halen. Hij waardeert traagheid en obsessieve verkenningen van simpele processen. Onlangs verschenen twee albums waarop d’incise te horen is en waarop zijn muzikale uitgangspunten goed tot uiting komen.
Cristián Alvear & d’incise – Bow Down Thine Ear, I Bring You Glad Tidings

mappa, 2020
Een van de muzikanten met wie d’incise met enige regelmaat samenwerkt, is de Chileense gitarist Cristián Alvear. Alvear is sowieso iemand die in zijn muzikale loopbaan naar samenwerkingen zoekt. Hij houdt zich bezig met experimentele en hedendaagse muziek, als componist en als uitvoerder. Het reductionisme dat in werken van d’incise terug te vinden is, horen we ook bij Alvear.
Bow Down Thine Ear, I Bring You Glad Tidings luidt de titel van de nieuwste samenwerking van Alvear en d’incise en daarin is de hang naar reductionisme terug te horen, al is men daar niet zo strikt in dat slechts enkele tonen en stilte resteren. Invloeden van John Cage en Morton Feldman zijn terug te horen in de twee stukken die op het album staan, maar de Chileen en de Zwitser hebben hun eigen visie op hoe muziek moet klinken en hoe die moet worden uitgevoerd. In die zienswijze zijn de twee muzikanten wel strikt.
Opvallend is dat Alvear en d’incise de muziek op dit album zien als een duidelijke dialoog met het werk van Henry Purcell. De titel van het album is een verwijzing naar de anthems van de Britse componist (Z11, Z2) en de titels van de stukken verwijzen naar zijn heilige liederen (Z192, Z342). De muzikanten doen een poging om de teksten van hun bijbelse en religieuze context te ontdoen, maar net als bij Purcells composities zijn de werken van Alvear en d’incise meditatief en tegelijkertijd gericht op alle elementen van de muzikale situatie. Daar zit wel wat in, maar de twee stukken op het album zijn ook als op zichzelf staande composities te beschouwen, ontstaan vanuit een oorspronkelijke gedachte en met een eigen muzikale communicatie.
‘Let The Night Perish’ is gebaseerd op een viertonig percussief motief dat constant wordt gehaald. d’incise’s percussie, die bestaat uit gestemde objecten, en Alvears gitaar worden op gelijkmatige wijze bespeeld in de eerste paar minuten. Daarna vindt een verandering plaats, worden de klanken bewerkt en volgt een overgang naar een nieuw, opnieuw viertonig, motief, later switchend naar vijftonig. De nabewerkingen zijn overigens opgenomen in een andere ruimte. Die ruimte vormt een belangrijk onderdeel in de muziek en kan zelfs als instrument worden beschouwd. De akoestiek is bepalend voor hoe de klanken doorklinken en ook is resonantie van klanken waar te nemen. Het muzikale regime is strak maar niet rigide; er is ruimte voor variatie, voor het inbrengen van nieuwe geluiden (vooral afkomstig van de gitaar, die zich roert in de ruimte tussen de repeterende motieven) en zelfs voor enige dynamiek, zolang het maar past binnen het stramien van het stuk.
‘Who Can From Joy Refrain?’ gaat van start met een tweetonig motief op akoestische gitaar. De tonen wisselen, maar niet radicaal. Om het motief heen legt d’incise subtiel zijn percussieve klanken. Doordat de toonhoogte steeds wisselt, zowel wat het motief zelf betreft als de afstand tussen de noten waaruit dat motief bestaat, blijft de muziek steeds fris klinken, terwijl tegelijkertijd het belangrijke repeterende element in stand blijft. Binnen de kaders van het werk klinkt de percussie opvallend speels. In het tweede gedeelte van het stuk wordt het motief van de gitaar soms losgelaten (terwijl het gestage tempo intact blijft), maar steeds wordt teruggekeerd naar het basisprincipe. De kracht van de herhaling én de variatie om de repeterende klanken heen maken dat ‘Who Can From Joy Refrain’ van de eerste tot de laatste toon blijft boeien.
Bow Down Thine Ear, I Bring You Glad Tidings is een mooi bewijs van hoe je met ogenschijnlijk simpele ideeën tot een minimale vorm met een diepgaande inhoud kunt komen. Alvear en d’incise beheersen de techniek van het minimalisme tot in de puntjes en hun klanken sluiten nauw op elkaar aan, zonder dat het te streng gaat klinken. Het is een genot om naar te luisteren.
Bondi-Denzler-d’incise – Phonolecte / Pyrrhonisme

Insub., 2020
De muzikant met wie d’incise het vaakst samenwerkt is de Zwitserse percussionist Cyril Bondi. Samen runnen zijn het Insub.-label, waarop Phonolecte / Pyrrhonisme ook verschenen is. De derde muzikant die daarop te horen is, is de Zwitsers/Franse muzikant en componist Bertrand Denzler, die actief is in moderne gecomponeerde en geïmprovsieerde muziek, experimentele muziek en freejazz. Denzler bespeelt de tenorsaxofoon.
Net als het hiervoor besproken album, bestaat Phonolecte / Pyrrhonisme uit twee stukken, maar het album is bijna twee keer zo lang als dat van Alvear en d’incise. De twee stukken nemen elk een half uur in beslag. Het gaat om percussie-gedreven stukken die overigens niet gecomponeerd zijn door de percussionist op deze plaat (Bondi), maar door Denzler (‘Phonolecte’) en d’incise (Pyrrhonisme). Laatstgenoemde bespeelt op dit album orgel (een ‘fake organ’ volgens de begeleidende tekst).
Ook de beide stukken op het album van Bondi-Denzler-d’incise zijn als minimale composities te bestempelen, maar in vergelijking met het album van Alvear en d’incinse zijn ze een stuk luidruchtiger. Er zit duidelijk begeestering in de werken en er is sprake van lang doorklinkende tonen. Drums, cimbalen, shakers en klokken zijn de instrumenten waarmee Bondi de muzikale koers bepaalt. In ‘Phonolecte’ vallen na een percussief begin saxofoon en orgel op een onverwacht toonhoogte in. De klanken van de instrumenten harmoniëren regelmatig op ongemakkelijke wijze en dat is wat de muziek spannend maakt. Denzler en d’incise beperken zich tot het spelen van een enkele toon respectievelijk akkoord, terwijl Bondi zijn bekkens volop laat ruisen. De toonhoogte ligt niet vast; op gezette tijden wordt die door Denzler of d’incise gewijzigd.
De toon van de tenorsax is hard en droog en ook de klank van het orgel is niet zalvend maar direct en luid. Variatie vindt overigens niet alleen plaats in toonhoogte, maar ook in de manier waarop de sax en het orgel bij elkaar kleuren. Bondi brengt met hi-hat en basdrum accenten aan en een enkele keer kortstondig een tempo, terwijl hij zijn cimbalen bedrijvig blijft bespelen. Met die cimbalen brengt hij ook dynamiek aan in het stuk. Het beluisteren van ‘Phonolecte’ is een intensieve bezigheid en een zeer bevredigende ervaring.
In ‘Pyrrhonisme’ zijn het Bondi’s shakers die verantwoordelijk zijn voor de constante drive die het stuk heeft. Sax en orgel beperken zich weer tot enkele tonen/akkoorden die het stuk niet van een melodisch element voorzien maar de muziek wel kleuren. De percussieve accenten zijn nu afkomstig van klokken en alles bij elkaar ontstaat een suggestie van een melodie. Het blijft echter bij aanzetten en motieven. Ten opzichte van het eerste werk klinkt ‘Pyrrhonisme’ in het eerste gedeelte iets minder intens, maar aan spanning wordt niets ingeleverd. Nadat Bondi met shakers en een bekken even solo in de weer is, wordt de orgelklank lager en donkerder en neemt de intensiteit toe. Het werk is constant in beweging en steeds is er muzikaal wat aan de hand.
In allebei de werken weten Bondi, Denzler en d’incise met een beperkt aantal muzikale handelingen beweeglijke, intense en spannende muziek te maken. Repetitie en variatie gaan samen op Phonolecte / Pyrrhonisme en dat levert prachtige muziek op die ondanks de lengte van de stukken onophoudelijk intrigeert.
Bow Down Thine Ears, I BrinDg You Glad Tidings bandcamp