Multikulti Project, 2020
De Spontaneous Music Tribune Series brengt (free)jazz- en vrije improvisatie-cd’s uit bij het Poolse label Multikulti Project. In elke uitgave is er een link met het Iberisch Schiereiland en op die regel vormen de laatste twee releases geen uitzondering. Het zijn twee heel verschillende releases die echter prima binnen de bandbreedte van de serie passen.
Ziv Taubenfeld’s Full Sun – Zive Taubenfeld’s Full Sun

Je laten inspireren door oude culturen en jazzpioniers, gaat dat samen? Wel bij de Israëlische basklarinettist Ziv Taubenfeld, die zich voor de nu verschenen cd van zijn septet Full Sun liet inspireren door de Natufische cultuur en jazzmuzikanten als John Tchicai, Jemeel Moondoc en Sunny Murray. De Natufische cultuur betreft een eeuwenoude cultuur (circa 12000 – 9000 voor Christus) waarin mensen huisden in permanente nederzettingen in de streek waar nu Syrië, Libanon, Israël en Palestina (Westelijke Jordaanoever) zijn gelegen.
Full Sun is een gezelschap dat grotendeels afkomstig is uit de Amsterdamse jazz- en vrije impro-scene. Naast Taubenfeld op basklarinet bestaat het zevental uit Michael Moore op klarinet en altsaxofoon, Joost Buis op trombone, Luís Vicente op trompet, Shay Hazan op contrabas, Nicolas Chientaroli op piano en objecten en Onno Govaert op drums en percussie. Het zijn niet de eersten de besten die de basklarinettist heeft gerekruteerd voor zijn band en de ervaring en spirit van de bandleden is terug te horen in de muziek.
Het ensemble vertaalt grafische partituren van de hand van de bandleider in melodieën, grooves en improvisaties. Dat gebeurt gezamenlijk en individueel, waarbij het laatste ondergeschikt lijkt te zijn aan het eerste. In grotere ensembles wil bloedeloosheid nog wel eens toeslaan omdat de vele muzikale kleuren niet zomaar bij elkaar passen en een soort halfbakken compromis ontstaat dat vlees noch vis is. Het blijft bij aftasten, om elkaar heen draaien, de energie is eruit gezogen en wat resteert smaakt nogal lafjes.
Even lijkt het bij Full Sun ook zo te gaan, maar de valkuilen worden door dit septet handig omzeild. Dat komt in de eerste plaats door de wat lome jazzfeel die in vrijwel elk stuk aanwezig is en op de tweede plaats door de sterke muzikale persoonlijkheden die hun bedachte en spontane invallen zo weten te plaatsen dat er in de muziek steeds iets aan de hand is. In opener ‘Orange Shoes’ is het tempo traag, maar wordt het stuk levendig gehouden door het veelzijdige drumspel van Govaert, die ogenschijnlijk achteloos met ritmes en accenten strooit. Maar ook als hij stilhoudt, blijft de fakkel branden omdat nieuwe stemmen opduiken, individueel maar vaker in groepjes. Subtiliteit en weerbarstigheid gaan daarbij hand in hand.
In ‘Tchicai’ is de opening voor Taubenfeld en Vicente, waarbij het tempo steeds stokt. Hazan en Govaert volgen daarna met bedrijvige bewegingen in een traag voortstappend tempo, terwijl Vicente zijn klasse als improvisator tentoonspreidt, even later gevolgd door een even imponerende solo van Govaert. Chientaroli’s experimentele pianospel, waarbij de snaren van het instrument op verschillende manieren worden aangeslagen, vormt een belangrijke leidraad in ‘Forest Weather Part A’. Er zijn fluitjes te horen en het spel op de blaasinstrumenten is voornamelijk onconventioneel, wat een spannend effect heeft. ‘Forest Weather Part B’ is nog niet half zo lang, maar zeker zo experimenteel en bovenal wat robuuster dan ‘Part A’, al wordt op het eind een rustiger en somberder weertype verklankt.
‘Natufian Dream’ is de titel van het slotstuk. Bas en drums creëren een loom en variabel ritme waar de andere muzikanten hun spel bovenop leggen. Solo’s zijn er van Taubenfeld, die een wat ruwe basklarinetklank heeft, en van Vicente, die hoge noten opzoekt en venijnige snelle reeksen speelt. Het stuk toont echter – vooral aan het begin en het eind – hoe individualiteit en gezamenlijkheid elkaar geenszins hoeven uit te sluiten. Daarmee eindigt een op niet al te opzichtige wijze muzikaal aantrekkelijk album. De trage tempi en het ontbreken van echte climaxen maken wel dat de muziek een beroep doet op de concentratie van de luisteraar.
Lonberg-Holm/Lopes/Solberg – Hullabaloo

Het volgende album in de Spontaneous Music Tribune Series vormt een mooi contrast met dat van Ziv Taubenfeld’s Full Sun. Hier geen groepsidentiteit, subtiel geïmproviseerd samenspel of bedachtzame passages, maar een vrije en elektrische vorm van jazz die met een rock- en punkattitude voor het voetlicht wordt gebracht.
Het trio waar het hier om gaat: de Amerikaanse cellist Fred Lonberg-Holm, de Portugese gitarist Luís Lopes en de Noorse slagwerker Ståle Liavik Solberg. Het zijn drie improvisatoren die van wanten weten en die het maken van een flinke portie lawaai niet schuwen. Het cellospel van Lonberg-Holm is daarvan de beste illustratie: met effecten wordt het geluid van de cello versterkt en vervormd en daarmee creëert de muzikant een sound die in een stevige rockband niet zou misstaan.
Maar dit trio maakt in de kern geen rockmuziek. Het gaat om vrij geïmproviseerde muziek die de kracht van rock heeft maar niet een steady ritme, daarvoor zijn deze muzikanten te veel vrije vogels. In opener ‘Jubilee’ gaan elektrische gitaar en versterkte cello direct het gevecht aan in een knotsgek noisy duet waar de vonken vanaf vliegen. En verwacht niet van Solberg dat hij met zijn percussieve klanken orde aanbrengt: de slagen dienen om de sonische experimenten van Lonberg-Holm en Lopes kracht bij te zetten maar ook om van tegengas te voorzien. De slaande, krassende, rommelende en rammelende geluiden op allerhande percussieve instrumenten komen en gaan; de andere twee muzikanten kunnen zoveel lawaai maken als ze willen: ze vegen die geluiden niet aan de kant.
Ook in ‘Shindig’ is de drummer/percussionist bedrijvig, nog wat krachtiger nu en in een hoger tempo. Lopes plaatst zijn noten strategisch, waar Lonberg-Holm dat juist veel meer intuïtief lijkt te doen. De rollen van de muzikanten liggen echter niet vast en in de muziek wordt zonder waarschuwing van de ene naar de andere frase overgeschakeld. Bovenal kent de muziek hoorbaar een elektrische lading, waarbij zowel Lopes als Lonberg-Holm hun experimenten met geluiden soms tot in het extreme doortrekken. Solberg is degene die met ferme slagen vrije, hoekige, ritmische en a-ritmische patronen legt die de luisteraar in al hun vrije expressie toch enige houvast bieden.
In ‘Bash’ lijkt er even tijd voor rust, maar de muzikanten zijn veel te ongedurig om daadwerkelijk rust in de muziek te creëren. Lonberg-Holm vult de ruimte met vinnige gestreken patronen, Lopes speelt fragmentarisch en Solberg is pakt verschillende onderdelen van zijn drums- en percussiepakket uit. De energie wordt wat ingehouden maar vindt toch regelmatig zijn weg naar buiten. Na zo’n vijf minuten wordt het stuk zelfs totaal ontregeld, waarna de verschillende aspecten op weerbarstige wijze weer in elkaar vallen. Ook in ‘Hoopla’ overheerst het recalcitrante aspect van de muziek. Nergens is een hang naar melodie of een vastomlijnd ritme te bespeuren: het experimentele spel met geluiden staat voorop, individueel en gezamenlijk.
Afgesloten wordt met ‘Wingding’ en ook hierin kent de energieke experimenteerdrift geen grenzen. Felle en luide stukken, iele en venijnige klanken, doorklinkende toms en cimbalen, krakende cellosnaren en gitaarfeedback, in- en uitgeschakelde elektriciteit: alles dient als muziek en als inbreng in wat uiteindelijk het gezamenlijke spel vormt. Hullabaloo is geen makkelijke plaat, dat mag duidelijk zijn. Het is er een voor wie houdt van het sonische experiment waarin ongemakkelijke klanken en schurend en wringend spel de boventoon voeren. Opduvel is zo iemand.