Astral Spirits, 2020

Jeb Bishop is klassiek geschoold en via rockbands in de improvisatiescene terechtgekomen. Tussendoor studeerde hij filosofie. Bishop speelt ook bas en gitaar, maar heeft zich uiteindelijk toegelegd op de trombone. Hij was onder andere lid van Flying Luttenbachters (ook als bassist), Unheard Music Quartet, The Ken Vandermark Five en het Peter Brötzmann Chicago Tentet en hij werkte samen met een eindeloze lijst muzikanten, op welke lijst niet alleen namen van jazz- en vrije impro-muzikanten prijken, maar ook namen als Jim O’Rourke, Simon Joyner, Superchunk en Stereolab. Ook had hij zijn eigen Jeb Bishop Trio en ging hij als gastmuzikant mee in de bonkige energie van Cactus Truck.

Nu is er een nieuw trio dat de naam van de trombonist draagt, het Jeb Bishop Centrifugal Trio, waarvan op het Astral Spirits-label nu een gelijknamig album is verschenen, op cassette. In het trio vinden we ook bassist Antonio Borghini, een uit Italië afkomstige contrabassist die zijn sporen in de Europese jazz en vrije improvisatie heeft verdiend. Hij werkte samen met onder meer Tristan Honsinger (in Small Talk), Mike Patton (in Mondo Cane), David Murray, Taylor Ho Bynum, Mary Halvorson, John Tchicai, Edoardo Marraffa, Tony Buck en Achim Kaufmann.

De drummer van dienst in het Centrifugal Trio is Michael Griener, een Duitse muzikant die al vroeg kennismaakte met geïmproviseerde muziek, getuige een hele waslijst aan samenwerkingen (Mal Waldron, Evan Parker, Ellery Eskelin, John Zorn, Ken Vandermark, Zeena Parkins, Mats Gustafsson, Alexander von Schlippenbach, Joelle Leandre, Conny Bauer, Johannes Bauer, Frank Gratkowski, Phil Minton, Axel Dörner en vele anderen). Interdisciplinaire collaboraties gaat de Duitser ook niet uit de weg, want hij werkt ook met dansers, acteurs en dichters.

Bij beluistering van Jeb Bishop Centrifugal Trio valt allereerst de gortdroge sound op. De afwezigheid van een piano of gitaar is daar voor een deel debet aan, maar deels komt het ook doordat Bishops trombone doorgaans droog klinkt. Uiteraard zijn er passages aan te wijzen waar dat anders is, maar over het algemeen houdt de trombonist het qua sound vrij basic, zonder tierlantijnen en trucs. Hetzelfde geldt overigens voor zijn beide kompanen, die evenmin van de excentrieke elementen zijn. Het trio doet op het album gewoon waar het goed in is: prikkelende freejazz maken met een behalve droog ook open geluid en een boeiende interactie.

Waar het in de (free)jazzwereld wemelt van de saxofonisten, zijn de trombonisten heel wat dunner gezaaid, zeker als het gaat om de trombone als solo-instrument. Bishop voelt zich thuis in kleinere gezelschappen en weet met zijn direct aansprekende spel menig saxofonist naar de kroon te steken. Het speelse, ritmische en melodieuze element zijn alle drie aanwezig in het spel op dit album, waarop het geluid van de trombone door de sublieme ritmesectie wordt omlijst of gepareerd.

In opener ‘Jounce’ is het moment waarop de contrabas invalt een van de smaakvolle hoogtepunten: met stevig plukwerk weet Borghini een wat donkere sfeer te scheppen, waartoe hij alle ruimte krijgt van Bishop. Griener is een subtiel slagwerker die vooral indruk maakt met zijn soepele spel op de cimbalen, die hij veelvuldig in stelling brengt en waarvan het geluid links en rechts om je oren vliegt. In het laatste gedeelte van ‘Jounce’ voegt de drummer het geluid van een bel toe aan het slagenarsenaal, daarmee de improvisatie een andere klankkleur gevend en een andere richting op duwend. Verderop gebruikt hij nogmaals (koe)bellen, opvallend aanwezig, niet opdringerig maar passend in het geluid van het trio.

Uiteraard is Bishop ook bedreven in meer experimenteel spel, zoals sputterende en piepende klanken, multiphonics en het blazen van lucht, en daarvan laat hij een paar fraaie staaltjes horen. Aan het begin van ‘Plumb’ lijkt het of er elektronica aan te pas komt, maar het gaat hier om puur akoestische muziek. Uiteraard is Bishop ook met dempers in de weer. Toch is het vooral de ‘cleane’ trombonesound die hij prefereert en waarmee hij de meeste indruk maakt. Of het nu gaat om een speels melodietje, zoals in ‘Jitter’, hoge vibrerende tonen en een herhalend motief in ‘Dither’ of het snelle spel in het afsluitende ‘Least Bittern’: het gebeurt allemaal met een jaloersmakende vanzelfsprekendheid.

Vermelding verdient zeker de bassolo in ‘Jitter’: een lopend en repeterend motief waarop Borghini varieert, in het oorspronkelijke ritme blijvend en daarmee de drive van het stuk in stand houdend. Het spelen van gestreken akkoorden klinkt magnifiek in ‘Dither’. In ‘Plumb’ creëert de bassist spanning, aanvankelijk met hoge noten en later met een drone. In datzelfde stuk wordt de muziek van een hoekig en bedrijvig ritme voorzien door Griener, die in ‘Dither’ dan weer dicht tegen een groove aan leunt maar ook percussieve accenten legt.

Het Centrifugal Trio is een sonoor klinkend gezelschap dat zijn muzikaliteit met speels gemak ten toon lijkt te spreiden. In de vijf improvisaties komen een fijn gevoel voor freejazz en een hang naar experiment samen, waarbij dat tweede aspect zodanig in de sound verweven zit dat een jazzgevoel steeds intact blijft. Het is zo’n album dat bij aandachtige en herhaalde beluistering veel spectaculairder blijkt dan je aanvankelijk zou vermoeden. Avontuurlijke muziek om nooit genoeg van te krijgen.

Jeb Bishop Centrifugal Trio bandcamp

Jeb Bishop website

Antonio Borghini website

Michael Griener website