Aerophonic, 2020

Het trio Ballister bestaat uit de Amerikanen Dave Rempis (saxofoons) en Fred Lonberg-Holm (cello en elektronica) en de Noor Paal Nilssen-Love (drums en percussie). Zij staan al ruim tien jaar garant voor freejazz/impro met de power van een stevige rockband en de inventiviteit van experimentele vrije improvisatie. Met het nieuwe album, met de vreemde titel Znachki Stilyag, voegt het drietal een nieuw hoogtepunt toe al het toch al indrukwekkende oeuvre.

Die titel blijkt een samenvoeging van twee min of meer willekeurige Russische woorden te zijn die men samen goed vond klinken. Goed klinken doet ook de sound van Ballister, want de manier waarop Rempis, Lonberg-Holm en Nilssen-Love hun instrumentale uitspattingen weten te combineren, leidt steevast tot opwindende resultaten. Zo ook op het nieuwe album, dat ogenschijnlijk niet veel nieuws onder zon brengt, maar toch zijn eigen plaats inneemt in de discografie van de band.

De ingrediënten zijn bekend. Zo is er Rempis’ krachtvolle spel op saxofoon, waarbij hij zelfs op de lichte altsax gewelddadig weet uit te halen, maar met een goed gevoel voor melodieën en motieven. Nilssen-Love is een bonk energie, waarbij in zijn spel steeds meer invloeden uit Ethiopië en Brazilië (twee landen die hij bezocht) doorklinken. Lonberg-Holm is met zijn al dan niet elektrisch versterkte cellogeluid overal en zijn experimentele en avant-gardistische aanpak past uitstekend bij de instrumentale klappen die de andere twee weten uit te delen.

Alleen de nadruk leggen op de kracht van het trio, zou de muzikanten echter te kort doen. Er is ruimte voor contemplatie, voor subtiliteiten en voor fijngevoelige experimenten. Het is het contrast van die gedeelten met de harde en felle passages, die de muziek van het trio zo genietbaar maakt. Die contrasten zijn er in overvloed in opener ‘Fuck The Money Changers’, wat ook weer niet zo raar is als je bedenkt dat deze improvisatie ruim 38 minuten duurt. Daarin wordt niet meteen voor de harde kopstoot gegaan, maar wordt met vrij spel voor ieder, waarin vooral het vervormde cellospel opvalt, toegewerkt naar een eerste heftige passage. Rempis’ toon is robuust en vol emotie, terwijl Nilssen-Love overal is met zijn zowel swingende als hoekige drumspel.

Zodra de eerste echt lawaaiige frase aanbreekt, gaat Rempis helemaal los met een power en spirit waar zelfs John Dikeman bleek van om de neus zou kunnen worden. Die kracht produceert de saxofonist niet alleen: de hard kletterende drums van Nilssen-Love en de elektronische klanken van Lonberg-Holm vormen een zodanig daadkrachtige ondergrond dat Rempis simpelweg geen keus heeft dan vol gas geven. Maar het gaat dus niet alleen om de heftigheid: in de heftigheid en tussen de harde gedeelten door wordt muziek gemaakt op hoog niveau door drie in de improvisatie gepokt en gemazelde muzikanten.

Daarbij speelt ook geluidsonderzoek een rol; vooral Lonberg-Holm tovert de meest inventieve klanken uit zijn instrument, waarbij toch steeds duidelijk te horen blijft dat het om een cello gaat. De diepte van een contrabas wordt geen moment gemist. Nilssen-Love weet in het eerste stuk een prachtige groove en later een swing neer te leggen, wat weer mooi contrasteert met het vrije spel waartussen die gedeelten zitten ingeklemd. Ook Lonberg-Holm blijkt overigens groovy te kunnen spelen. Rempis giert en scheurt dat het een lieve lust is, maar is ook in staat tot verfijnd spel.

Dat blijkt als er ruimte wordt geschapen, de aanvalsmachine even stokt en het onderzoekende spel voorop staat. Daarin blijft Lonberg-Holm nog altijd krassen en schuren, maar met een andere energie en een andere vibe, een enkele keer gebruik makend van galm. Nilssen-Love geselt niet alleen zijn drumkit, maar speelt ook subtiel, waarbij hij bijvoorbeeld met mallets een zacht maar dwingend motief speelt op de toms. Van kneiterhard naar fluisterzacht: het drietal draait er zijn hand niet voor om. Door de variatie in volume en intensiteit komen de echt harde klappen nog beter tot hun recht. Bovendien weet men in de rustige passages de spanning vast te houden zodat de improvisaties, ook de hele lange, geen seconde gaan vervelen.

Wie overigens na de slijtageslag van ‘Fuck The Money Changers’ even opgelucht adem denkt te kunnen halen, zit er helemaal naast. ‘Old Worms’ is qua energie en kracht misschien wel het meest heftige stuk op het album, maar ook hier geldt: het drietal vergeet nooit muziek te maken. Het is geen inhoudsloze herrie maar een samengaan van drie dynamische muzikanten die met hun fabelachtige techniek alle registers opentrekken. In het tweede stuk wordt ook een rockgroove neergelegd, waar Lonberg-Holm op sublieme wijze overheen soleert. ‘Hotel Mary Poppins’ gaat wel rustig van start, met een rollende saxsolo van Rempis, begeleid door krabbende en krassende klanken van Nilssen-Love, maar werkt vanaf minuut twee snel toe naar het gecontroleerde lawaai waar Ballister zo in uitblinkt. Het is freejazz op het scherpst van de snede: de vonken vliegen ervan af en de stootkracht is gigantisch. Fenomenaal.

Znachki Stilyag bandcamp

Dave Rempis website

Fred Lonberg-Holm website

Paal Nilssen-Love website