A New Wave Of Jazz, 2020
Op het Belgische label A New Wave of Jazz verschenen vorige maand maar liefst acht cd’s tegelijkertijd. Er is even tijd voor nodig om al die muziek te verwerken, maar teleurstellingen zijn op het door gitarist Dirk Serries gerunde label een zeldzaamheid. Het loont dus de moeite, dat blijkt ook na beluistering van de acht nieuwe releases. Opduvel bespreekt ze allemaal. Hieronder worden de eerste vier besproken.
Jürg Frey – Echo.Trio.Fragile.Eyot

De Zwitserse componist Jürg Frey is een van de oudgedienden in de Wandelweiser-groep. Dat is een groep van componisten die zich in hun werken toeleggen op rustige, spaarzame en kwetsbare soundscapes waarin ook stilte een onderdeel van de muziek vormt. De muziek van John Cage is een lichtend voorbeeld voor Wandelweiser-componisten, maar ook Morton Feldman is een hoorbare invloed in veel werken die binnen de Wandelweiser-filosofie passen.
Op Echo.Trio.Fragile.Eyot worden vier uit verschillende perioden stammende werken van Frey bijeen gebracht. Het gaat om twee composities en twee weergaven van muziek die door installaties is voortgebracht. Het verschil tussen wat een compositie is en wat een installatie, vervaagt. Overeenkomst is dat het om minimale muziek gaat en dat stilte een onlosmakelijk onderdeel is van die muziek.
De muziek die je hoort klinkt zacht en komt op zacht volume ook het best tot zijn recht. Frey onderzoekt in hoeverre klank stilte kan benaderen en hij komt dichtbij. Met de ogen gesloten en zonder afleiding komen de gespeelde tonen vanuit stilte tot stand en verdwijnen ze daar ook weer in. De muziek kent een zeer bescheiden expressie en de passages met geluid zijn kort. Het is geen ambient in de zin van het met lange tonen creëren van geluidslandschappen met meer of minder emotie. Het gaat hier om de abstracte compositie zelf, in combinatie met wat er al is: de stilte.
Dat wil niet zeggen dat de muziek niets teweegbrengt. Integendeel. Het kader mag dan strikt zijn en de muzikale expressievorm bescheiden, er is wel degelijk sprake van emotionele impact, zozeer zelfs dat de muziek ontroert. Dat komt door de manier waarop de spaarzame klanken zijn samengesteld en het verbond dat de muziek aangaat met het geluidsloze. De muziek kan rust geven of een melancholisch gevoel, maar herbergt ook een bepaalde mate van spanning. Die wordt vooral gecreëerd in de stille gedeeltes van de werken. Elke noot die wordt gespeeld of gecreëerd is van eminent belang; er bestaat geen hiërarchie.
Alle vier de werken van Frey zijn muziekstukken die beginnen en zonder opzienbarende ontwikkeling na een bepaalde tijdsperiode weer ophouden. Voor de installatie-werken geldt dat de tijdsduur onbepaald is, of wordt bepaald door het beëindiging van de opname of het uitzetten/beëindigen van de installatie. Op de cd zijn dus documentaties van de installaties vastgelegd. In de composities ligt het einde wel vast, maar een hoorbaar verschil hierin met de twee werken voor installaties, is er niet. Voor de muziek geldt dat er geen stip op de horizon is, geen duidelijk omschreven doel waar naartoe wordt gewerkt. Er is het hier en nu, de muziek en de ervan onderdeel uitmakende stilte. Meer is niet nodig voor een intrigerende luisterervaring.
Andrew Cheetham & Alan Wilkinson – The Vortex of Past Time

Als het om muzikale expressie gaat, is het album van Andrew Cheetham en Alan Wilkinson het tegenovergestelde van dat van Jürg Frey. Drummer Cheetham en saxofonist/basklarinettist Wilkinson zijn twee exponenten van de boeiende en robuuste Engelse freejazzscene. Zij zijn op uiteenlopende releases te horen, maar samen waren zij tot nu toe pas op één uitgave te horen: Live at Islington Mill, een cassette die in 2018 is uitgegeven door Tombed Visions.
Op The Vortex of Past Time brengt het duo vier improvisaties, bij elkaar vierenvijftig minuten in beslag nemend. In opener ‘Axial Velocity’ is Wilkinson te horen op baritonsax. Hij start staccato, met een droge toon. Gaandeweg legt de saxofonist meer melodie in zijn spel en worden de gespeelde lijnen langer. Cheetham is met brushes in de weer. Zijn basdrum fungeert als onregelmatige motor en de toms, snare en bekkens zijn all over the place. Het voorziet het spel van Wilkinson van extra energie, hoewel de saxofonist die zelf al in overvloed bezit. Zijn spel is afwisselend en dynamisch. Mooi is het stillere gedeelte waarin de toms en basdrum wegvallen en Cheetham met bekkens en kettingen in de weer is, terwijl Wilkinson zich aftastend opstelt en af en toe stoten uitdeelt. Door gebruik te maken van zijn stem, verandert hij het timbre van zijn instrument. De experimenteerdrift is groot en vooral in het spel in het topregister en het gebruik maken van onconventionele blaastechnieken, excelleert de saxofonist. Cheetham doet dat met zijn tomeloze energie, zonder machtsvertoon. Er blijft subtiliteit aanwezig in het spel van de drummer.
Voor ‘Tangential Velocity’ stapt Wilkinson over op basklarinet. Diepe klanken worden door hem afgewisseld met ongecontroleerde en gecontroleerde uitschieters naar boven. Cheetham is bedrijvig maar geduldig op toms en basdrum. Wilkinson onderzoekt de auditieve mogelijkheden van zijn instrument; lyriek en experimenteel spel wisselen elkaar af, terwijl het volume en de kracht van de drums langzaam toenemen. Een repeterend ritme is herkenbaar, maar wordt al gauw verlaten, hoewel iets van de basis ervan blijft hangen. Opmerkelijk is hoeveel rauwe kracht Wilkinson legt in zijn hoge spel en vervolgens in fractie van een seconde clean blaast in het lage register. Na circa elf minuten is het tijd voor contemplatie. De dadendrang wordt aanzienlijk getemperd, maar je voelt de spanning, de aandrang om de energie weer op te voeren. Het mondt uit in een ritmisch ijzersterk stuk waarin Cheetham indruk maakt als onstuimige eenpersoons ritmesectie.
Op altsax blijkt Wilkinson niet minder onorthodox, zo blijkt direct bij ‘Inner Radius’. Welke technieken er precies aan te pas komen, is niet duidelijk, maar de geluiden lijken niet van een sax afkomstig. De saxofonist zet ook zijn stem in, zonder door het instrument te blazen. Cheetham is opnieuw de bedrijvige drummer die onderwijl toch iets van rust in de muziek brengt. Wilkinson is ondertussen druk bezig om zijn topregister te ontheiligen. Er wordt geen cleane noot gespeeld in de vijf minuten die ‘Inner Radius’ duurt. In ‘Outer Radius’ speelt Wilkinson weer basklarinet. Korte staccato stoten bepalen de koers in het begin. Cheetham voegt daar subtiel spel op liggende en hangende bekkens aan toe. Het spel op basklarinet is speels en inventief; hetzelfde kan gezegd worden over het drumspel. Ten opzichte van de andere stukken heeft ‘Outer Radius’ een lichtere en optimistischer toon. Het kletterende spel van Cheetham past perfect bij de onvoorspelbare invallen van Wilkinson.
Die onvoorspelbaarheid is een van de sterke punten van The Vortex of Past Time. Dat gaat niet zover dat de muzikanten van de hak op de tak springen, maar de manier waarop de niet vooraf bepaalde koers wordt vervolgd is altijd net even anders dan je zou verwachten. Het spel is afwisselend, het experiment wordt niet geschuwd maar is niet allesbepalend en de muzikanten halen het beste in elkaar naar boven.
Tom Malmendier & Dirk Serries – Vanguard

Labelbaas Dirk Serries heeft zich vanuit zijn verleden als ambient/drone-artiest ontwikkeld tot een veelzijdig gitarist, maar dan wel onder zijn eigen voorwaarden. Het conventionele is niet waar de Belg het in zoekt; hij is in de weer met minimalisme of met het a-ritmisch onderzoeken van de mogelijkheden van zijn instrument en hoe dat samengaat met improvisaties van een of meer mede-muzikanten. Daarbij valt op dat hij steeds vaker de akoestische gitaar ter hand neemt in plaats van de elektrische.
Zo ook op Vanguard, waarop Serries’ muzikale partner de eveneens uit België afkomstige drummer Tom Malmendier is. Hij is een (voornamelijk) autodidactische slagwerker, die als voornaamste doel heeft om te spelen met geluiden. Technische skills zijn voor de drummer minder belangrijk dan de geluiden die hij al improviserend creëert. Dat klinkt op voorhand als een goede match met Serries, maar pakt het ook daadwerkelijk goed uit?
Vanaf het begin is duidelijk dat het wel snor zit. In Serries’ spel komt de functie van de klankkast van het instrument goed naar voren. Het geeft zijn nerveuze spel diepte. Het gitaarspel is nooit rechtlijnig, maar hoekig, bedrijvig en variabel, al dan niet met behulp van objecten. Malmendier is niet een drummer die aftast, maar het spel van de gitarist pareert met even onconventioneel spel, waarbij niet alleen slaande, maar ook schuivende, wrijvende, schurende en draaiende geluiden als percussieve elementen worden toegevoegd.
Malmendier lijkt in het muzikale gezelschap van Serries volledig op zijn gemak. Zijn percussieve spel moet het niet hebben van kracht, maar van souplesse en vindingrijkheid. Serries’ vrije spel krijgt op akoestische gitaar meer natuurlijke klank mee dan op elektrische gitaar. Het is daardoor makkelijker om de schoonheid in zijn spel te ontdekken. En die schoonheid is er zeker. Achter de soms rusteloze dadendrang schuilt een onderzoekende en creatieve geest met originele ideeën, al waart soms de geest van Derek Bailey rond.
De mogelijkheden zijn schier eindeloos en Malmendier en Serries lijken er genoegen in te scheppen om hun ideeën de vrije loop te laten. Het zal voor beiden een uitdaging zijn, maar het klinkt soms alsof het spel als vanzelf op elkaar aansluit. Niet op een makkelijk in het gehoor liggende manier, maar met horten en stoten en met verschillende vondsten en geluiden. In het titelstuk weet Serries zijn instrument zodanig te behandelen, dat die niet meer als een gitaar maar als een percussie-instrument klinkt. Je zou bijna denken dat Malmendier het van hem heeft overgenomen. In ‘Coded Ideal’ schaaft, schraapt en schuurt het aan de kant van beide muzikanten.
Soms is er ruimte voor een beschouwende passage, zoals in opener ‘Incus’, waarin rond de achtste minuut even pas op de plaats wordt gemaakt en met langere klanken spanning wordt gecreëerd. Die spanning wordt niet, zoals verwacht, opgelost maar blijft hangen tot het eind van het stuk. Het is een van de verrassende muzikale uitingen die op Vanguard te vinden zijn. Drummer Malmendier en gitarist Serries blijken een uitstekende, bijna natuurlijke match. Van het onalledaagse soort, dat wel.
Colin Webster & Dirk Serries – Light Industry

Serries is ook op akoestische gitaar te horen op Light Industry. Saxofonist Colin Webster is de muzikale partner op dit album. Het zijn twee muzikanten die regelmatig in elkaars gezelschap verkeren, zoals in het Kodian Trio (met drummer Andrew Lisle), een kwartet met John Dikeman en Andrew Lisle, diverse samenstellingen van Serries’ Tonus-project en als duo (op de cd Gargoyles uit 2018). De twee kennen elkaar van haver tot gort, zou je kunnen zeggen.
Toch weten Webster en Serrries elkaar nog steeds uit te dagen. Hun muzikale reikwijdte is groot en dat betekent dat ze als duo legio mogelijkheden hebben, of dat nu freejazz (Kodian Trio, het kwartet), minimal music (Tonus) of geïmproviseerd korte baanwerk (Gargoyles) betreft. De twee voelen elkaar perfect aan en kiezen nooit voor de makkelijke weg.
De interactie tussen Serries en Webster, die op dit album altsax speelt, is een hele andere dan die tussen Serries en Malmendier, en dat ligt niet alleen aan de verschillende instrumentatie. Waar Malmendier in zijn dadendrang een redelijk relaxte indruk maakt, daar is Webster de rusteloze onruststoker. Met allerhande (blaas)technieken weet hij steeds weer te verrassen en de ideeën volgen elkaar in hoog tempo op. Serries past zijn spel niet zozeer aan aan dat van de saxofonist, maar er ontstaat als vanzelf een bepaalde dynamiek tussen de twee spelers.
De muziek op Light Industry is nerveus, springerig, maar ook speels en levendig. De twee muzikanten zijn druk met spelen én luisteren en het is bijna alsof je ze dat hoort of ziet doen. De respons is snel en wie het voortouw neemt, is vaak moeilijk te horen. Er is overigens ruimte voor ingetogener passages. Dan schuilt in het spel van Webster en Serries wel ongeduld, de wil om de dadendrang snel weer op te pakken. Het is geen muziek van lange lijnen, maar van spontane ingevingen en snelle schakelingen. Toch lijkt achter elke improvisatie een overkoepelend idee te zitten, al is dat niet van tevoren bedacht.
Light Industry telt zes stukken. In elk daarvan gaan de muzikanten op onderzoek uit, niet alleen naar de mogelijkheden van hun eigen instrument, maar ook naar de samenhang met het instrument van de muzikale partner. Dat levert schurende passages op, maar ook stukken waarin de een even rust vindt en de ander ontregelt. Soms lijken de instrumenten naar elkaar toegetrokken te worden, niet omdat de klanken op elkaar lijken maar omdat overeenkomsten in het spel zijn te ontdekken.
Dat ‘ontdekken’ is hier het toverwoord, want dat is wat de muzikanten én de luisteraar doen. Zelfs na tien luisterbeurten vallen nog nieuwe dingen op, vallen puzzelstukjes op hun plaats en blijkt er schoonheid te zitten in robuuste stukken muziek. Webster en Serries dagen niet alleen elkaar uit, ze dagen ook de luisteraar uit. Wie de uitdaging aangaat, wordt rijkelijk beloond.