Eigen beheer, 2020
NoirEau is een Utrechts trio bestaande uit Violet Meerdink (Spelonk), Leo Meijer en een muzikant die zich Serpentine noemt. Alle drie zijn ze afkomstig uit de band This Leo Sunrise. Wat voor instrumenten spelen zij? Op de bandcamp-pagina staat bij alledrie ‘sounds’. Maar wat doet het er eigenlijk toe waar de geluiden uit voortkomen? Het gaat om de luisterervaring en die is niet mis. Dit is beslist niet je ‘average’ ambient/drone-gezelschap.
Eén ding hebben NoirEau en Opduvel gemeen: ze zijn allebei lang van stof. Het drietal krijgt het voor elkaar om een (digitaal) album uit te brengen dat zo’n tweeënhalf uur duurt. Het is het resultaat van slechts één avond improviseren. De oogst is dus groot. Er is geen vooropgezet vastomlijnd plan: het draait om de geluiden die spontaan zijn gecreëerd. Daarbij blijft het trio ver van freejazz of het louter stapelen van drones. Hier is wat anders aan de hand.
Hebben we het hier over een kwestie van overdaad die schaadt? Nee, gelukkig niet. Het beluisteren van Février is uitputtend, want de muziek vraagt om aandachtig luisteren en de lengte maakt onvermijdelijk dat na verloop van tijd de vermoeidheid toeslaat. Het is natuurlijk niet verplicht om het album ineens te beluisteren, maar er zit iets aantrekkelijks in de soundscapes van NoirEau – hoe dystopisch die soms ook klinken – waardoor na elke track de behoefte bestaat om nog meer te luisteren.
Drie muzikanten zonder hokjesgeest die in februari 2019 een avond samen improviseren, wat levert dat op? In dit geval negen stukken die in lengte variëren van een dikke drie minuten tot liefst vierenveertig minuten. Het zijn experimenten met geluiden, met objecten, maar het is niet louter geluidskunst; er wordt muziek gemaakt. Die muziek heeft een industrieel randje en is abstract maar niet afstandelijk. Houvast komt van ritmes en van repeterende patronen. Soms ontbreekt die houvast en moet je het doen met het samengaan van de klanken die de muzikanten uit hun instrumenten of voorwerpen halen. Viool en gitaar zijn als instrument herkenbaar, maar verkeren vaak in vervormde staat; veel geluiden zijn elektronisch gemanipuleerd.
De stukken zijn verschillend, maar komen duidelijk uit de koker van dezelfde muzikanten. De eerste twee improvisaties zijn noisy muzieklandschappen. Elektronische geluiden, trage ritmes en pulserende klanken zijn hoorbaar. Geluiden doemen op, soms onverwacht, en sterven weg. Klanken zijn venijnig scherp maar ook donker en doomy in ‘Onze Quarante Cinq’. Het is beslist geen opwekkend geluidslandschap. Spannend is het wel. Dat geldt helemaal voor ‘Mille Neuf cent Quarante-quatre’, dat een dwingend elektronisch ritme kent dat spanning oproept, wat wordt versterkt door de veranderende geluiden die er bovenop worden gelegd. Ook het ritme is aan verandering onderhevig. Een klagende viool, door elektronica vervormd, gaat door merg en been. Tegen het einde zorgt een zwevende gitaar even voor enige ontspanning. De dichtheid van geluiden, en daarmee de intensiteit, neemt toe en weer af. Wanneer dat gebeurt, is onvoorspelbaar. Die onvoorspelbaarheid is een sterke troef van NoirEau. Incidentele klanken kunnen opkomen, langzaam of juist penetrant. Ondertussen blijft het trio toch ook een duidelijke koers varen; het is geen willekeurige aaneenschakeling van geluiden.
In ‘Onze Quarante-trois’ is de dichtheid van de sound verdwenen om plaats te maken voor een spel met geluiden die op een repeterend gitaarmotief worden gelegd. Aan dat motief wordt een tweede toegevoegd. De muzikale aanpak is veel minimaler dan in de eerste twee stukken, maar de spanning blijft. Geluiden zijn akoestisch en elektronisch (soms is dat niet helemaal duidelijk) en zowel percussieve als drone-achtige klanken komen voor. In ‘Vingt Cinq Dix’ wordt het ritmische aspect aanvankelijk losgelaten en een spel met echoënde klanken gespeeld. De muziek is nu vrijer, zonder onderliggend ritme of koersbepalende puls. Wel is een klein motief te horen, maar dat is niet dwingend, hoewel het zich in je hoofd nestelt. De klanken eromheen zijn vervaarlijk, dreigend, vervreemdend en de spanning is om te snijden. Dat is waar NoirEau in zijn dadendrang de aandacht mee vasthoudt. Het is boeiend om de klanken te beluisteren, om er in je hoofd beelden bij te scheppen die erbij passen. Verderop in het stuk komt een percussief ritme naar voren dat een tijd lang voor een vaste koers zorgt. Met variabelen uiteraard; de elektronische klanken blijven een onvoorspelbare factor. Plotseling wordt het ritme losgelaten en komen we in een ander landschap terecht, alsof je de drukke stad achter je hebt gelaten en een uitgestrekt futuristisch landschap voor je ligt waarvan ongewis is wat het je zal brengen. Het landschap blijkt dichter bevolkt dan gedacht.
Noisy en scherpe gitaardrones zijn te horen in ‘Huit Quarante et Un’, maar ook een gitaarmotief waarmee een post-rockachtige sfeer wordt geschapen. Het gebruik van galm is overvloedig en de muziek klinkt grimmig en donker, terwijl het stuk ook een melodieuze kwaliteit heeft, zij het niet zonneklaar. ‘Neuf Trente Cinq’ wordt gedomineerd door een beweeglijke elektronische drone. Een drietonig gitaarmotief voegt zich er halverwege bij, zachtjes maar duidelijk. Verder is het een komen en gaan van onder meer schuivende en draaiende geluiden. Het stuk blijft transparant klinken. Het korte ‘Trois Trente-huit’ klinkt vervolgens vervreemdend, zonder vangnet, dat wil zeggen zonder ritme of motief om op terug te vallen. Soms is het alsof de klanken van boven naar beneden vallen.
‘Onze-cinquante-neuf’ begint aardedonker. Dat komt niet door het ritmische patroon, maar door de duistere drones daaronder. Je waant je in een diepe, koude en natte grot, alleen en verlaten en zoekend naar de weg naar buiten. Elk geluid kan op gevaar duiden. De drone wordt losgelaten en een motief wordt leidend. De dichtheid van klanken maakt plaats voor kortere slaande en echoënde geluiden. Voorzichtig voegt een gitaar zich erbij, het motief accentuerend. Het langste stuk, ‘Quarante-quatre et Quinze’, wordt tot het laatst bewaard. Het is een improvisatie met vele gezichten. Ontregelende ritmes, plotseling opdoemende elektronische geluiden, maar ook drones en repeterende motieven zijn te horen, evenals een veelheid aan incidentele klanken. Desondanks is het geen stuurloos stuk, constant lijkt sprake van een bepaalde koers, een richting die de muzikanten op willen, al is er geen vastomlijnd doel.
Février telt negen intrigerende improvisaties. Soms duurt een ritme minuten, maar het kan ineens ophouden. Een stuk kan een onverwachte wending nemen of de klankkleur kan plotseling of juist geleidelijk veranderen. Toch laat NoirEau de luisteraar niet zwemmen, een enkele uitzondering daargelaten. Er zit structuur in de stukken, al ligt die niet bij voorbaat vast. Een enkele keer knalt een geluid er iets te hard in of is een klank misplaatst, maar het gaat hier om geïmproviseerde muziek en it’s all in the game. Het zijn bovendien schaarse momenten in de intrigerende reis die je als luisteraar ondergaat. Laat je meevoeren; het is een lange reis en het is er een met obstakels, maar dat maakt het juist avontuurlijk. In elk stuk gebeurt overigens veel meer dan hierboven is beschreven. Kwantiteit en kwaliteit gaan hand in hand bij NoirEau. Horen is geloven.