Cylinder, 2019
De Portugese bassist Gonçalo Almeida, wonend in Rotterdam, is niet alleen een zeer druk bezet muzikant, hij is ook labelbaas van het kleine DIY-label Cylinder Recordings. Dat label focust zich – hoe kan het anders – op geïmproviseerde muziek. Daarop kan Almeida zijn muzikale output kwijt die niet via andere labels zijn weg vindt. Zoals het nieuw album van Tetterapadequ.
Dat is een jazzkwartet bestaande uit de Italianen Daniele Martini (tenorsax) en Giovanni di Dominico (piano) en de Portugezen Gonçalo Almeida (contrabas) en João Lobo (drums). bRack Again is hun vierde album, na And the Missing R uit 2008, Chlopingle uit 2015 en Pangatuna uit 2016, de laatste in een uitgebreide bezetting. Als viertal kent Tetterapadequ een standaard jazzkwartetbezetting, maar het kwartet maakt beslist geen standaard jazz. Je zou het experimentele vrije kamerjazz kunnen noemen, want de muzikanten laten zich niet van hun uitbundigste kant horen, maar opereren juist introvert en ingetogen. Dardoor ontstaat muziek die niet opzichtig om aandacht roept maar die op een of andere manier toch afdwingt.
‘Introvert en ingetogen’ moet overigens niet worden verward met ‘kalm en rustig’, want de muziek van Tetterapadequ is dat niet. Die kent de nodige tegendraadsheden en stekeligheden en ook wat avant-gardistische trekjes. Wat de band wel doet, is ruimte laten in de muziek. Niet alles wordt aan elkaar gesoldeerd maar er is plaats voor open ruimtes. Er vallen geen stiltes, maar bijvoorbeeld saxofonist Martini voelt niet de noodzaak om steeds alomtegenwoordig te zijn. Als de andere instrumentalisten het alleen af kunnen, dan is dat best.
bRack Again opent in ‘Airam’ onrustig, met rollend drumspel en een daarop inspelende piano. Daarna wordt snel gas teruggenomen en ruimte gegeven aan Almeida, die met lange tonen soleert. De piano beperkt zich tot een tweetonig motief en de drums leggen accenten. De saxofoon doet dat ook, maar dan melodieus in plaats van ritmisch. Het spel is zachtjes, met ingehouden spanning. Het parcours verandert als de bas diepe klanken maakt, de piano vrijelijk door de muziek beweegt en Martini op sax een laidback melodie speelt. Onrustige factor is Lobo, die nerveuze en tegendraadse ritmes neerlegt. Er is geen dominante stem; de muzikanten wisselen van rol, niet keurig achter elkaar, maar als vanzelfsprekend over elkaar vloeiend. In het laatste gedeelte voert freejazz de boventoon, overgaand in een percussief einde.
‘Bolastryder’ opent met korte frasen van Di Domenico op piano, pizzicato spel op contrabas en kletterende en rommelende percussie. Lobo laat even gaan, zodat Almeida en Di Domenico ruimte hebben voor een kort duet. Een walking bass opent de weg voor Martini’s saxofoon. Er wordt op het scherpst van de snede gemusiceerd, zonder krachtpatserij. De muziek klinkt soms hoekig, maar de overgangen verlopen soepel. En overgangen zijn er in overvloed, want de vier muzikanten barsten van de ideeën.
Martini begint ‘Onibinda’ met zacht gespeelde notenreeksen, waar Di Domenico zijn eigen melodielijnen aan toevoegt. Almeida krijgt kort een solospot, waarin hij tonen omhoog buigt. Lobo is er steeds, zodanig dat hij niet echt op de voorgrond treedt maar steeds duidelijk hoorbaar is. Het gaat hier om vier gelijke rollen. Wat daarbij opvalt is hoe je oren gewend zijn dat de saxofoon de vooraanstaande melodieuze rol heeft. Martini neemt die ook wel op zich, maar niet meer dan bijvoorbeeld Di Domenico, wiens pianospel vaak dwingender is dan het saxspel van Martini. Belangrijker is echter de interactie tussen de instrumenten en dat zit wel snor. Speciale vermelding verdient het bekkenspel van Lobo, wat in combinatie met het donkere basspel van Almeida voor spanning zorgt.
Met ruim zestien minuten is ‘Ciputraf’ het langste stuk op de plaat. De opening is voor de plukkende Almeida en de direct de snaren van de piano beroerende Di Domenico. Als Lobo invalt wordt een ongemakkelijke groove gevonden, waar Martini in contrast zijn relaxte lijnen overheen legt. De groove verdwijnt, maar ritmisch blijft het stuk hoekig klinken. Di Domenico neemt de melodiestem over van Martini, maar even later zijn de rollen weer omgedraaid. Almeida en Lobo spelen niet zozeer dienend als wel dwingend: zij bepalen de koers en de andere twee muzikanten zijn de op vrije wijze responderende partijen. Maar ook dat houdt geen stand, want ook in dit stuk veranderen de rollen van de muzikanten. Opvallend is het grote gemak waarmee dat gebeurt. Tegen de elfde minuut valt het tempo bijna helemaal weg, maar wordt draad door Lobo weer opgepakt maar in een trager tempo, met een stick een bekken beroerend en met een brush wrijvend over de snare. De laatste vier minuten verschillen als dag en nacht van de eerste twaalf. Het draait nu vooral op suspense, waar alle muzikanten aan bijdragen.
Besloten wordt met ‘That What You Is There?’, een relatief kort stuk waarin de gespannen rust wordt gecontinueerd. Een motief van de piano wordt begeleid door de bas en ontregeld door de drums. Martini blaast zodanig in zijn instrument dat net geen toon ontstaat maar louter lucht klinkt. Daarnaast is een keelklank hoorbaar. De spanning is gedurende de volle vier minuten om te snijden. Een prachtig einde van een rijk geschakeerd album waarop de muzikale aantrekkingskracht zit in de manier waarop de individuele ideeën samenvloeien en de vanzelfsprekendheid waarmee wordt gemusiceerd, terwijl scherpte en tegendraadsheid niet worden vermeden.