A New Wave of Jazz, 2019
Bij A New Wave Of Jazz komen de goede dingen in drieën. Afgelopen najaar verschenen op het Belgische label drie uitgaven van Dirk Serries’ nieuwste project Tonus en in de eerste maand van dit jaar komen opnieuw drie releases tegelijkertijd uit: een duo bestaande uit gitarist Serries en altviolist Benedict Taylor, een duo van spinetspeler Christoph Schiller en violist Anouck Genthon en een kwintet uit het Tonus-project.
Benedict Taylor & Dirk Serries – Puncture Cycle

Benedict Taylor is een geschoold violist en altviolist. Op dit album beperkt hij zich tot altviool. Taylor is ook componist en voelt zich thuis in hedendaagse moderne muziek en improvisatie. Hij is verantwoordelijk voor een aantal theater- en filmsoundtracks en maakte ook muziek voor moderne dansvoorstellingen. Samen met Serries maakt hij deel uit van incarnaties van Tonus, zoals te horen is op de cd’s Intermediate Obscurities I & IV en Texture Point die in het najaar van 2018 zijn verschenen en op het hieronder te bespreken Ear Duration.
Dirk Serries behoeft op deze site eigenlijk geen introductie meer. Opduvel heeft het vaker gehad over zijn overgang van ambient-controle naar vrije improvisatie. In Tonus speelt Serries accordeon of akoestische gitaar en dat laatste instrument is wat de Belg op Puncture Cycle speelt. Verschil met Tonus is dat Serries nu niet minimalistisch in de weer is maar volledig opgaat in drukke vrije improvisaties.
Het duo Taylor/Serries laat twee verschillende snaarinstrumenten spreken. Het is een verzameling dialogen, maar dat zijn geen soepel lopende conversaties. De twee muzikanten beproeven elkaars mogelijkheden, elkaars stemming en elkaars toonkleuren. Startend vanuit het niets, volledig improviserend, levert dat een negental instrumentale gedachtewisselingen op die de luisteraar uitdagen en die boeien omdat een muzikaal spanningsveld ontstaat doordat de individuele expressie van de gitarist en altviolist kan botsen, schuren en wringen maar toch tot een vorm van gezamenlijkheid leidt. Tegenstrijdigheden volop, maar dat maakt de muziek juist zo boeiend om naar te luisteren.
Dat Serries geen elektrische maar akoestische gitaar speelt, betekent niet dat hij het rustiger aan doet. Hij plukt en trekt en speelt net zo a-ritmisch en tegendraads als hij bijvoorbeeld bij Kodian Trio doet. Taylor mag een gestudeerd muzikant zijn, zijn altvioolspel is soms zo speels onorthodox als dat van een autodidact. Wel blijkt de beheersing van het instrument doordat Taylor altijd controle bewaart. Nergens vervalt hij in chaos, zelfs niet in de meest robuuste passages. Dat geldt overigens ook voor Serries.
De muziek op Puncture Cycle is ruw, maar behelst meer dan het maken van ruwe schetsen. Het ruwe materiaal is niet de weg maar ook het doel in de muziek van het tweetal. Dat betekent niet dat de muziek luid moet zijn, wel dat de onrust regeert en dat moeilijke muzikale wegen niet worden vermeden maar met genoegen worden betreden. De muziek kent zeker zijn ingehouden en soms zelfs verstilde momenten, maar ook dan is sprake van spanning en van onrust. Taylor en Serries maken muziek die krast, wroet, draait, knelt en schraapt. En die niet zomaar behaagt, want als luisteraar moet je zelf je houvast zien te vinden. Maar dat is juist wat het beluisteren van Puncture Cycle tot een zeer boeiende activiteit maakt.
Christoph Schiller & Anouck Genthon – zeitweise leichter Schneefall

Vrije improvisatie is waar het bij A New Wave Of Jazz vaak om gaat, maar niet altijd. zeitweise leichter Schneefall van Christoph Schiller en Anouck Genthon is een gecomponeerd werk van de hand van Schiller. Het is ook de eerste cd op het label waar Serries niet als muzikant bij betrokken is. Het contrast met de muziek van het duo Taylor/Serries kan bijna niet groter zijn. Is ‘onrust’ een woord dat bij het vrije improvisatie-duo blijft hangen, dan is ‘geduld’ een goede aanduiding van het werk van Schiller en Genthon.
Schiller is afkomstig uit Stuttgart. Hij ging naar de kunstacademie maar studeerde ook piano en muziektheorie. Zijn hoofdinstrument was aanvankelijk de piano, maar meer en meer heeft hij zich toegelegd op de spinet, een soort klavecimbel waarvoor Schiller eigen speeltechnieken heeft ontwikkeld, gebaseerd op technieken die in de buik van een piano worden gebruikt. Naast spinet gebruikt de Duitser ook zijn stem.
Genthon resideert in Genève. Zij is niet alleen violist en improvisator maar ook ethnomusicoloog. Ze is vooral geïnteresseerd in het luisterproces, waarbij de nadruk ligt op de luisterervaring, of het nu gaat om een elektro-akoestische opstelling of tijdens het spelen van een “luisterwandeling”. Ze is actief op het gebied van geïmproviseerde, experimentele en hedendaagse muziek en ze speelt in wisselende contexten en gezelschappen.
Het werk van Schiller dat door hemzelf en Genthon wordt uitgevoerd, betreft een zevendelige minimale compositie met een grote rol voor stilte. Echo’s van Morton Feldman, Christian Wolff en John Cage klinken door, maar toch heeft de muziek genoeg eigens om van een originele compositie te kunnen spreken. Genthon speelt viool en Schiller bespeelt de spinet en gebruikt zijn stem, niet als zangstem, maar als instrument.
Het gebruik van stilte in muziek kan spanningsverhogend werken. De vraag is hoe lang je een stilte kunt aanhouden zonder dat de spanning verloren gaat. Schiller en Genthon krijgen het voor elkaar om in het eerste deel, veelzeggend ‘die Stille’ hetend, liefst eenentwintig seconden tussen twee gespeelde stukken te laten. Het werkt, want als luisteraar zoek je in gespannen afwachting de punt van de stoel op.
Het werk ontvouwt zich als een beheerst, gecontroleerd en geduldig stuk muziek, waarin spaarzaam wordt gemusiceerd en iedere noot zorgvuldig geplaatst wordt. De spanning is vaak om te snijden en je weet nooit wat er na een stilte gaat gebeuren. Schillers stem waarmee hij, al dan niet met gebruik van zijn stembanden, verschillende klanken maakt en accenten legt, draagt bij aan die spanning. Genthon speelt veelal langere tonen, afgewisseld met een enkele pizzicato-toon, en haar klank contrasteert met het dunne geluid van de spinet.
Soms is moeilijk vast te stellen waardoor een geluid tot stand wordt gebracht, zoals de lange tonen in ‘Höhe der Sonne’. In dat deel is de wat hese vioolklank prachtig, maar het is niet pure muzikale schoonheid waar het in deze compositie om te doen is. Die schoonheid schuilt voor een deel in wat niet verteld wordt, waar je als luisteraar zelf invulling aan kunt geven. Bij herhaalde beluistering gaan de losse fragmenten steeds meer samenhang vertonen en ontstaat een imponerende muzikale vertelling.
Tonus – Ear Duration

Dit is de vierde uitgave van het Tonus-project van Dirk Serries. In dit project ventileert de Belgische gitarist (en nu ook accordeonist) zijn hang naar minimalisme. Gebaseerd op een grafische score en een paar verbale aanwijzingen improviseert het Tonus-ensemble (of -trio of -duo) op minimale wijze. Daarin verschilt de muziek van Tonus dus aanzienlijk van de gecomponeerde minimale muziek van Schiller en Genthon.
De muziek mag dan minimaal zijn, muzikale mogelijkheden zijn er legio omdat er geen vaste bezetting is bij dit project. In de vorig najaar verschenen releases hoorden we Tonus als duo, trio en sextet, met als enige constante spelers Serries en pianist Martina Verhoeven. Op Ear Duration is Tonus een kwintet, naast Serries en Verhoeven bestaande uit Graham Dunning (snaredrum en objecten), Benedict Taylor (altviool) en Colin Webster (fluit en altsaxofoon).
Ear Duration is opgenomen in Hackney Road Studios in Londen. Het kwintet speelde daar drie sets, een lange eerste set van 35 minuten en twee kortere van 12 en 15 minuten. De sets zijn niet in chronologische volgorde op de schijf gezet. De eerste set is de afsluiter van het album. Daarin vormt het pianospel van Verhoeven het centrum waaromheen de overige muzikanten hun klanken produceren. Het dichtstbij de piano komen de accordeon van Serries en de altviool van Taylor, terwijl Dunning en Webster de buitenring vormen.
Het spel is minimaal. Er is plaats voor langere tonen, maar niet voor melodieën of ritmiek. De muziek heeft soms wat weg van het werk van Morton Feldman, al ligt hier het eindresultaat niet bij voorbaat vast. Verhoeven, Serries en Taylor opereren binnen een patroon, waar Dunning en Webster verantwoordelijk zijn voor vrije accenten. Het stuk ademt, heeft een zekere sereniteit en is ondanks het uitblijven van echte wendingen toch onvoorspelbaar.
‘Set 2’ volgt een ander muzikaal pad. Hier is er geen houvast van pianotonen, maar nu zijn de geluiden die in ‘Set 1’ de accenten vormden leidend. Niet dat die geluiden hetzelfde zijn, want Serries speelt nu akoestische gitaar en Webster speelt altsax en maakt smak- en zuiggeluiden. Het minimalisme krijgt een heel andere invulling in een stuk waar minder sprake is van een vaste structuur. Zo ontstaat muziek van een onrustiger natuur, muziek die meer richting het vrije impro-werk van bijvoorbeeld het duo Taylor/Serries gaat.
Dat het met dezelfde muzikanten nog anders kan, wordt bewezen in ‘Set 3’. De houvast van de piano is opnieuw afwezig, maar de onrust van de tweede set treedt ook minder prominent op de voorgrond. Het ingehouden spel zorgt voor spanning, die geaccentueerd wordt met een paar lage pianotonen. Onderweg gebeurt er van alles: fluistertonen, geluiden van voorwerpen, pizzicato spel op de altviool, met de strijkstok zachtjes slaan op de snaren van de altviool, half fluitende saxtonen en spel met lucht, zonder toon. De boog blijft constant gespannen.
Drie sets, drie totaal verschillende uitvoeringen, opgenomen en gevangen op één cd. Het toont aan hoe variabel Tonus kan zijn, terwijl het grondbeginsel overeind blijft. En dan is dit nog maar één incarnatie van het project. De mogelijkheden zijn eindeloos en dat belooft nog wat voor de nabije toekomst. Laten we hopen dat aan het Tonus-project voorlopig geen eind komt.