Attacca, 2018
Gisteren besprak Opduvel het album Soufifex van het jazzsextet Spinifex, vandaag gaat de aandacht uit naar een van de leden van dat zestal, saxofonist Tobias Klein. Een paar maanden geleden verscheen namelijk een heel ander album van hem, met gecomponeerde werken voor basklarinet. Klein is zelf ook basklarinettist, maar bevindt zich vaak in de jazz- en (vrije) improvisatiehoek. Op Chambery treedt hij als componist naar voren en ook dat bevalt prima.
Klein speelt zelf niet op het album. De basklarinettist van dienst is zijn partner Fie Schouten. In tegenstelling tot Klein is zij van nature geen improvisator maar een klassiek geschoolde klarinettist met een voorliefde voor nieuwe muziek, moderne gecomponeerde werken. De composities van Klein kunnen onder die categorie geschaard worden, maar herbergen ook ontegenzeglijk jazzinvloeden, waar Schouten mee heeft te ‘dealen’. Alleen al dat gegeven is spannend, maar Chambery biedt meer.
De werken van Klein zijn, op een stuk na, niet voor basklarinet solo. Op ieder stuk is een andere kleine bezetting te horen en dat zorgt voor aangename afwisseling. Die afwisseling zit trouwens ook in de werken zelf, want geen twee stukken lijken op elkaar. Opener ‘Leichte Überlappungen’ is een duo van Schouten en mede-basklarinettist Jelte Althuis. Het stuk is ontstaan vanuit een mathematische berekening, maar klinkt op geen enkele wijze bedacht. Sterker nog: de muziek heeft een enorme gevoelswaarde. De beide basklarinetten klinken warm en rond en dartelen om elkaar heen, maar daar staan wat ongemakkelijker samenklanken en zelfs lichte dissonanten tegenover die de muziek van spanning voorzien. Als geheel kan ‘Leichte Überlappungen’ worden gezien als een gepassioneerd balletstuk, maar dan niet voor dansers maar voor basklarinetten.
‘Kengboginn’ laat Schouten horen in combinatie met het klavecimbelspel van Goska Isphording. Het bereik van de basklarinet wordt ten volle benut in het wat gedragen stuk, waarin de dunne klanken van de klavecimbel aanvankelijk wat vreemd aandoen, maar bij nadere beluistering toch een goed tegenwicht blijken te bieden aan het speelse, expressieve maar in delen ook ingetogen basklarinetspel van Schouten. Mooi is dat het stuk alle kanten op beweegt maar dat het spel van beide muzikanten tegelijkertijd blijk geeft van beheersing, van controle.
Weer heel anders klinkt ‘SteinHolzGummiWasser’, waarin Schouten gezelschap krijgt van percussionist Bart de Vrees, die niet alleen op toms een kleine bekkens slaat, maar met allerhande voorwerpen in de weer is. Hij lijkt zelfs een doos met objecten om te kieperen. Samen met Schouten lijkt hij ook te improviseren, al is dan niet duidelijk waar compositie ophoudt en improvisatie begint. En andersom. ‘SteinHolzGummiWasser’ is het meest experimenteel klinkende stuk op Chambery. Overeenkomst met de andere stukken is dat niet slechts één stemming wordt beproefd, maar meerdere.
Tussen de duetten is een triobezetting te horen in ‘Bogus Bogey’, waarin Tarmo Johannes fluit speelt en Taavi Kerikmäe piano. Het contrast met het vorige stuk is groot, want dit is juist het meest klassiek aandoende stuk op de plaat. In het eerste gedeelte is de rol van de fluit groter dan die van de basklarinet. De piano speelt spaarzame maar goed geplaatste accenten. Na zo’n drie minuten vinden de drie stemmen elkaar en ontstaat een melodisch en ritmisch samenspel waarin basklarinet en fluit om elkaar heen bewegen en soms unisono spelen, terwijl de piano zich nu ook van een bedrijviger kant laat horen.
Accordeonist Marko Kassl is de muzikale partner van Schouten in ‘Vermutung’. Die accordeon wordt op fraaie wijze ingezet, eigenlijk zoals Klein ook de basklarinet benadert, met een goed gevoel voor het bereik en de mogelijkheden van het instrument. Vooral de volle klanken die worden geproduceerd als de twee instrumenten samen spelen, zijn prachtig. Wisseling in tempo, timbre en vorm zorgen ervoor dat het stuk constant in beweging is, dat er steeds iets gebeurt en daardoor verrast het stuk ook nog na meerdere luisterbeurten.
‘Tomba Tomba’ is het stuk voor basklarinet solo. Volgens Klein was het uitgangspunt van dit werk een lick, een loopje waarvan de melodie voortkwam uit boventonen. Het is een stuk dat je als luisteraar dicht op de huid zit – beluistering met koptelefoon wordt aanbevolen – en waarin niet alleen de gespeelde noten maar ook het geluid van de kleppen en de ademhaling van Schouten een belangrijke rol spelen.
Chambery eindigt met een stuk dat niet geschreven is door Klein, maar door Enno Poppe. Zijn ‘Schlaf’ is een duet van twee contrabasklarinetten, bespeeld door Schouten en Jelte Althuis. De zware instrumenten klinken diep en donker, al klinkt verlichting door als het hogere register wordt aangesproken. Het stuk past goed als slot van het album, al is duidelijk te horen dat het hier een werk van een andere componist betreft.
Het is niet de eerste keer dat Klein en Schouten de basklarinet op de voorgrond plaatsen; zij zijn beiden organisator van het Basklarinet Festijn (dat tot nu toe drie edities beleefde) en elk als muzikant vaak te horen op het instrument. Chambery laat het instrument in volle glorie horen in vernuftige en gevoelvolle composities, solo en in combinatie met andere instrumenten.