Raw Tonk, 2018
Niet lang na het verschijnen van het fascinerende Live in Beppu verschijnt van de Engelse vrije geluidskunstenaars Sam Andreae (saxofoon), David Birchall (gitaar) en Otto Willberg (bas) een nieuwe uitgave, deze keer bij het Londense Raw Tonk label. Deze keer krijgen de muzikanten uit Manchester gezelschap van de Japanner Toshimaru Nakamura. Zijn instrument is het no input mixing board, een elektronisch instrument dat geluid fabriceert zonder enige audio-input van buiten.
Het no input mixing board is een onvoorspelbaar instrument en dat vergt het nodige van de mixer. Volgens Nakamura is een houding van gehoorzaamheid en berusting noodzakelijk ten opzichte van het systeem en de geluiden die het produceert. Het instrument zorgt voor een hoge mate van onbepaaldheid en verrassing in de muziek. Het is daarom niet vreemd dat de drie Engelse heren, toen zij in Japan waren, met Nakamura in aanraking zijn gekomen en samen muziek zijn gaan maken.
Dat laatste is gebeurd tijdens dezelfde tournee in Japan als waarin Live in Beppu is opgenomen, want de opname van Live at Ftarri heeft vier dagen eerder plaatsgevonden, op 13 april 2017. Ftarri is een winkel en concertpodium gespecialiseerd in geïmproviseerde en experimentele muziek.
De vier muzikanten hebben hun open visie op wat muziek is en kan zijn, gemeen. Het spel met klanken staat voorop, niet zozeer het maken van ritmische of melodieuze muziek. Deze muzikanten doen onderzoek naar geluid, naar de mogelijkheden van hun instrumenten en hoe die in te passen in de klanken die de anderen produceren. Dat kan op conventionele, maar zeker op onconventionele wijze plaatsvinden. Dat leidt tot muziek die abstract overkomt, waar de spelvreugde vanaf druipt en die je als luisteraar vaak verbaasd achterlaat: wat heb ik nou zojuist gehoord?
De inbreng van Nakamura zorgt ervoor dat de muziek ten opzichte van de trioplaat een expressiever karakter krijgt. Vooral het begin van opener ‘Sprung Forth Digressed’, waarin alle vier de muzikanten zeer bedrijvig zijn, is levendig. De klanken die uit vier verschillende bronnen komen, gaan geen verbond aan maar werken wel op elkaar in, waardoor in alle hectiek toch iets van cohesie wordt gesuggereerd. Na een kleine vijf minuten gaat de storm liggen. De onrust blijft; het gaat hier om ongedurige muzikanten die veel te ‘eager’ zijn om hun spontane vondsten te tonen. Andreae gebruikt zijn saxofoon als blaas- en als percussie-instrument, Birchalls klanken zijn a-ritmisch en komen ook met behulp van voorwerpen tot stand, Willberg laat zijn bas piepen en schuren en Nakamura dendert met scherpe klanken overal dwars doorheen. En dan hebben het nog maar over een klein gedeelte van wat er allemaal geschiedt in het eerste stuk.
In het tweede stuk, ‘Prism Dialect’ komt Andreae’s sax in het begin wat meer naar voren, fragmentarisch, staccato en scherp. Het zijn echter de onvoorspelbare klanken uit dat vreemde instrument van de Japanner die de muzikale koers bepalen. De drie Engelsen lijken daar omheen te bewegen, te zoeken naar de juiste wijze om zich auditief te verhouden tot die elektronische geluiden. Willberg laat zijn bas zwaar ronken en ook Birchall zoekt het in het lage register op zijn instrument. Regelrechte noise ligt op de loer, maar komt niet tot volle wasdom omdat de muzikanten steeds de controle over hun instrumenten houden. Na een kleine zes minuten slaat Willberg op zijn snaren en tikt Andreae op zijn sax. Birchall gaat de strijd aan met Nakamura, waarbij het een enkele keer lastig vast te stellen is welke klanken van de gitaar komen en welke van het mixing board.
‘Gathering Micron Glass’ opent met open gitaarklanken van Birchall, terwijl Nakamura piept, giert en knarst. Soms zijn de elektronische klanken lang, maar meestal bewegen die zich onrustig en schijnbaar oncontroleerbaar. Toch weet de Japanner sturing te geven, al is dat op een vrije en onvoorspelbare manier. Ook in dit stuk is veel ruimte voor percussieve klanken, er lijken zelfs woodblocks en een bekken aan te pas te komen. Halverwege gaat de noiseknop vol open en bokst de sax op tegen een muur van geluid van gitaar en mixing board. De klanken zijn soms snerpend, maar Nakamura brengt ook hard sissende geluiden voort. Birchall prikt en prikkelt en Willberg glijdt snel over de bassnaren. De verschillende technieken wisselen elkaar in hoog tempo af.
In het laatste stuk op het album, ‘Fluent Still Spill Sealent’, is in het begin een a-ritmisch patroon van Birchalls gitaar wat het meest opvalt. Andreae klinkt scherp en gemeen en Willbergs bas gromt en bromt. Nakamura produceert lange scherpe klanken, maar ook ruis. Hij maakt gebruik van dynamische contrasten. Het mondt uit in een noisy climax rond de vijfde minuut. Ook nu is het spel merendeels fragmentarisch en zoekend. Tegen het einde weet de Japanner met dreigende klanken spanning te creëren.
Het voorgaande betreft niet meer dan wat schetsen van wat er zoal te beleven valt op Live at Ftarri. De muziek echt goed omschrijven is ondoenlijk, daarvoor gebeurt er simpelweg te veel in korte tijd. Een vastomlijnde context ontbreekt; het gaat hier om vier individuen met een heel arsenaal aan speltechnieken en een enorme verbeeldingskracht bij wie muzikaal onderzoek voorop staat. Dat pakt soms lawaaiig en chaotisch uit, maar het is juist de onstuimigheid in combinatie met de hoorbare liefde voor innovatie waarin de schoonheid van deze muziek schuilt.