Tombed Visions, 2018

Waarom zou je de titel van je cd niet gewoon laten weergeven waar het precies om gaat? De Engelse pianisten Stephen Grew en Adam Fairhall doen het, want Free Piano From The English North geeft op droge wijze weer waarmee we hier van doen hebben: twee muzikanten uit het noorden van Engeland die vrije improvisatie spelen op piano. Je zou de titel als een teken van gebrek aan fantasie kunnen zien of als een bewuste poging tot demystificatie, maar wat maakt het uit? Grew en Fairhall tonen hun verbeeldingskracht in hun muziek en dat is natuurlijk waar het écht om gaat.

Stephen Grew komt uit Lancaster. Hij maakt al 25 jaar geïmproviseerde muziek; solo, maar ook in duo-, trio- en kwartetverband. Hij speelt in de elektrische band Grutronic en heeft zijn eigen Grew Trio en Grew Quartet. Samen met zijn broer Nicholas vormt hij het duo Grew & Grew. Ook Richard Scott, David Ross en Phlip Marks behoren tot de muzikanten met wie de pianist met enige regelmaat heeft samengewerkt. Daarnaast speelde hij met onder andere Evan Parker, Keith Tippett, Graham Clark, Pat Thomas en Howard Riley.

Adam Fairhall komt uit de buurt van Manchester en het is dan ook niet vreemd dat hij in de impro-scene in die stad een vaak geziene gast is. Ook hij speelt solo, maar hij is daarnaast te vinden in het zevenkoppige The Imaginary Delta en het zeskoppige The Spirit Farm en eveneens in kleinere gezelschappen als The Revival Room, Fragments Trio en The Markov Chain. Naast de traditionele piano speelt Fairhall ook elektrische piano, Indiaas harmonium, speelgoedpiano, trekstaaf orgel en accordeon.

Op het bij Tombed Visions verschenen Free Piano From The English North beperken de beide pianisten zich echter tot hun hoofdinstrument. De muziek is opgenomen met twee vleugels. Het album bevat elf improvisaties en duurt een klein uur. Met het geluid van slechts twee piano’s zou je kunnen denken dat die tijdsduur een beetje veel van het goede is, maar dat is gerekend buiten de inventiviteit van deze twee pianisten. Verveling krijgt geen kans om toe te slaan.

De twee pianisten gaan al improviserend niet zozeer een verbond aan, maar converseren met elkaar door middel van hun instrumenten. Dat levert fraaie staaltjes vrije improvisatie op, waarbij opvalt hoe goed de twee Engelsen luisteren. Gedurende het hele uur zijn zij niet te betrappen op uit de pas lopende invalbeurten of al te gortige wendingen. Verrassingen zijn er echter wel. Het tempo varieert, ook binnen de stukken, er wordt veel gespeeld met dynamiek en de manier van spelen wijzigt gedurende ieder stuk meerdere keren.

Zo is opener ‘Ancoats’ een speelse improvisatie, aanvankelijk vrij traag van tempo, maar gaandeweg uitmondend in een kwiek gedeelte waarin beide pianisten hun vingers over het klavier laten dartelen. In een handomdraai wordt echter overgeschakeld op een rustig gedeelte, om daarna weer spelenderwijs energieker terrein te verkennen. Hoe snel de pianisten ook spelen, nergens wordt de muziek chaotisch of onnavolgbaar. Onnavolgbaar zijn alleen de muzikanten zelf, in hun muzikale vondsten en sublieme uitvoering.

Grew en Fairhall experimenteren volop, maar niet om de luisteraar te bestoken met onconventioneel spel. Wel wordt regelmatig een piano geprepareerd, maar om de muziek speels en experimenteel te houden, zijn in beginsel geen ongewone middelen vereist. De variatie zit in de individuele vondsten en in het samenspel, in de dialoog die de pianisten met elkaar aangaan. Aftastend spel, zoals in het begin van ‘Snake Pass’, gaat als vanzelf over in een razendsnel gedeelte waarin de pianisten met hun klanken een druk gesprek lijken te voeren.

‘Bailrigg’, met ruim negen minuten het langste stuk op het album, is een mooi voorbeeld van hoe de muzikanten bijna achteloos de klankkleur van een stuk weten te veranderen. Na een experimenteel begin met geprepareerde piano volgt een rustig stuk, wat weer gevolgd wordt door een jazzy gedeelte. Van een gezamenlijke melodie is nergens sprake, maar Grew en Fairhall spelen toch echt samen, niet tegen elkaar maar met elkaar. Mooi zijn de zware pianoklanken van Fairhall (waarbij de snaren zijn bewerkt) in combinatie met het melodische snelle spel van Grew in ‘Simister’.

Slotstuk ‘Yealand Conyers’ geeft misschien wel het best het experimentele en melodische vernuft van de beide pianisten weer. Het begint percussief; de muzikantenhanden begeven zich buiten het klavier. Fairhall lijkt over de snaren te wrijven terwijl Grew een ritme tikt. De snaren worden rechtstreeks beroerd, maar aan het einde bespelen beide muzikanten toch hun klavier en wordt het stuk op rustige wijze uitgeluid.

Free Piano From The English North is een energiek en dynamisch piano-album, waarop spontaniteit en inventiviteit de boventoon voeren. Gedurende het hele album is het variatie troef. Beide muzikanten gebruiken het hele klavier en meer dan dat. Soms klinkt een flard traditionele jazz door in het spel, maar merendeels gaat het om moderne vrije improvisatie. De vrije muziekopvatting en het snelle denken – en dus schakelen – van Grew en Fairhall zorgen voor een druk maar vooral ook razendknap en mooi album.

Free Piano From The English North bandcamp

Stephen Grew website

Adam Fairhall website