Smeraldina-Rima, 2018
Wie zijn geïmproviseerde muziek naast avontuurlijk en eigenzinnig ook graag afwisselend heeft, doet er goed aan het Belgische Jukwaa eens te checken. Oorspronkelijk is het een pianotrio, bestaande uit Thijs Troch (piano), Nils Vermeulen (bas) en Sigfried Burroughs (drums, echte naam Bert Minnaert). In die hoedanigheid werd in 2014 het titelloze debuut uitgebracht, waarop een trio is te horen dat vaak sober en nog vaker eigenzinnig opereert, zonder zich al te veel van genreconventies aan te trekken.
Die eigenzinnigheid komt nog beter tot uitdrukking op het daaropvolgende album, Harbinger of Imminent Ruin (2015), waarvoor de bezetting werd uitgebreid met gitarist Jonas Vandenbossche en saxofonist Otto Kokke en waarop een veel excentrieker en ook noisier muzikaal pad wordt gevolgd. Tweeënhalf jaar later is het tijd voor de opvolger en opnieuw worden de zaken herschikt.
Cushion is opgenomen met een nieuwe bezetting, want naast het basistrio Troch-Vermeulen-Burroughs zijn nu bassist Laurens Smet (Ifa y Xango, Bambi Pang Pang, Nest) en drummer Elias Devoldere (Nordmann, Kabas, Hypochristmutreefuz) van de partij. Van laatstgenoemde band is ook Troch lid, maar de veelkleurigheid van dat gezelschap is niet waar het Jukwaa op dit album om te doen is. Ook niet om de noisy expressiviteit van het vorige album. Met twee drummers en twee bassisten kiest het kwintet voor een donkerder en minder expressief geluid, dat niettemin boordevol details zit.
Het album is ontstaan uit twee dagen discussiëren, gevolgd door opnamesessies en een concert. Als basis voor de zes stukken worden slechts wat contouren/schetsen/instructies gebruikt, verder is de muziek geïmproviseerd. Met twee drummers, twee contrabassisten en een pianist wordt een coherent klinkend album afgeleverd, terwijl de losse delen toch zeer van elkaar verschillen.
Zo is opener ‘Feodorovna’ bij aanvang een minimaal opgezet stuk, waarin de piano aanvankelijk langzaam (een schets van) een melodie speelt, met slechts een paar noten een dromerige muzikale wereld scheppend. Ook het aantal noten van de bassen is spaarzaam, terwijl het slagwerk lichtjes ontregelend werk doet. Na dat minimale begin wordt de kar op gang getrokken en leggen de drums een lome beat neer. De piano blijft zijn sobere spel spelen. Met ‘Tatu’ tapt het vijftal uit een heel ander vat. Met twee rommelende slagwerkers, twee op de snaren of de klankkast slaande bassisten en een op de snaren trommelende pianist, is het stuk sterk percussief, maar niet zonder melodie. In de laatste anderhalve minuut wijzigt het karakter ineens: Vermeulen en Smet spelen unisono gestreken frasen, waardoor een neoklassieke sfeer ontstaat.
In ‘Yakhont’ gaan de muzikanten voor het creëren van spanning. Het slagwerk is daar voor een groot deel verantwoordelijk voor, suggereert naderend onheil, maar de goed geplaatste accenten van contrabassen en piano dragen er zeker ook aan bij. Ingehouden spanning en onrust regeren. Het contrast met ‘Vekselberg’ is groot. Hier geen gerommel en losse accenten, maar een strak discours, sterk percussief en met geen enkele afwijking van het kaarsrechte ritme. De variatie zit in de combinatie waarin dat strakke ritmische patroon ten gehore wordt gebracht, steeds net even anders doordat bijvoorbeeld een andere trom wordt gehanteerd, ineens een bekken meedoet, een doorklinkende bastoon te horen is of geplukte snaren van de piano.
‘Hen’ opent met schuivende patronen op een snaredrum, hoge basnoten en gestreken cimbalen. Die cimbalen klinken soms als feedback, soms als een bewegend hek waarvan de scharnieren nodig aan een smeerbeurt toe zijn. Hier geen beat, geen ritme, maar een spannende, ambientachtige sfeer. De piano speelt een paar noten, een bas houdt een toon lang aan, terwijl de ander schurend in de weer is of juist zachtjes een laag brommend geluid maakt. Het is een spel van incidentele vondsten, bijeengehouden door een onderlaag die niet vastomlijnd en stevig is maar vaag en instabiel. Slotstuk is ‘Trellis’, waarin Troch melodieuze motieven speelt, terwijl de bassen nerveuze accenten leggen en het slagwerk een onrustig patroon produceert. De intensiteit neemt heel langzaam toe en wordt ook weer afgebouwd.
Het is moeilijk om een goede kwalificatie aan Cushion te hangen. Jukwaa is, zo blijkt ook uit de muziek op dit album, totaal niet bezig met muzikale genres of hokjes, maar puur met het maken van zijn eigen, eigenwijze muziek. Die muziek is niet opdringerig, niet luid, maar wel fascinerend door het subtiele samenspel, de bijzondere instrumentatie, de verschillende invalshoeken en originele ideeën. Dat het album ondanks de grote muzikale diversiteit een eenheid vormt, is een bewijs van de klasse van dit gezelschap.