WhyPlayJazz, 2018

“Almugi” is een oud Scandinavisch woord dat zoiets betekent als “vrije mannen van het koninkrijk die de kwaliteit van goedheid bezitten”. De Deense cornettist Mads la Cour gebruikt het woord om zijn muzikale kompanen mee te duiden. Dat zijn niet steeds dezelfde muzikanten. Zo maakte La Cour onder de noemer Almugi een album met een achtkoppig ensemble en een duo-cd met drummer Anders Morgensen. Het nieuwe album Hule is de opvolger van Quartet en het tweede album in kwartetbezetting.

Naast La Cour op trompet en flugelhorn bestaat de bezetting op het nieuwe album uit Lars Greve (klarinet, basklarinet en tenorsaxofoon), Mariusz Praśniewski (contrabas) en Kasper Tom Christiansen (drums). Dat zijn ervaren muzikanten die hun sporen verdiend hebben in de Noord-Europese jazzscene. Christiansen maakt bijvoorbeeld deel uit van FUSK en Praśniewski vinden we terug in het Łukasz Borowicki Quartet. Greve speelt ook solo en gaat verbanden aan met theater en beeldende kunst.

Op Hule horen we een kwartet dat geworteld is in de Europese jazz, maar dat zich tegelijkertijd niet zoveel aantrekt van jazzconventies. Uiteraard heeft de muziek invloeden, uit traditionele en moderne jazz, avant-garde jazz en Scandinavische folk, maar louter die referentiekaders gebruiken om de muziek van Mads la Cour’s Almugi te omschrijven, zou getuigen van gemakzucht. De invloed van Ornette Coleman klinkt wel door in composities als ‘Gammelton’ en ‘Bølgebop, Bølgebop’, maar dit stel muzikanten is niet bezig om het verleden – op wat voor manier dan ook – te doen herleven, maar om nieuwe muziek te scheppen die origineel en eigentijds is.

Dat dit allerminst hoeft te leiden tot ‘moeilijke’ muziek, bewijst het viertal op dit album. De composities van La Cour vormen de leidraad. Die composities zijn persoonlijk en spitsvondig en de geschreven gedeelten lopen als vanzelfsprekend over in improvisaties. De grens tussen compositie en improvisatie is vaak een diffuse. De ritmesectie is richtinggevend en opereert soepel, lijkt elke hindernis moeiteloos te kunnen nemen, stuwt de muziek als die daarom vraagt en gaat tegen de keer in indien nodig. Dat alles mooi gedoseerd maar niet voorspelbaar.

De bezetting met cornet en (bas)klarinet is bijzonder, bijzonder fraai vooral. De instrumenten kleuren prachtig bij elkaar en de manier waarop La Cour en Greve hun partijen laten samensmelten, hun klanken verweven of juist op dwarse wijze door elkaar heen spelen, is om te watertanden. La Cour’s cornetsound kan als helder maar ook enigszins afgeknepen worden bestempeld. Het geeft zijn spel nog meer individuele expressie. Greve speelt juist regelmatig met veel lucht, legt patronen waar La Cour zijn vrije spel overheen legt of vormt het noodzakelijke tegenwicht voor het cornetspel.

Het ontbreken van een akkoordeninstrument als piano of gitaar geeft de muziek ademruimte, maar de van oorsprong kale en prachtig droge sound wordt vooral door de blazers van zoveel muzikale versiering voorzien, dat de muziek levendig en positief uitpakt. Het kwartet houdt het voorts redelijk compact en er wordt niet oeverloos gesoleerd. Achter elke improvisatie schuilt een idee en dat maakt dat het kwartet een zelfverzekerde indruk maakt.

Daarnaast klinkt de muziek warm, terwijl die toch de nodige stekeligheden bevat. Een goed voorbeeld daarvan is ‘Terminus’, een warmbloedige compositie met een rauwe basklarinetsolo met avant-gardistische trekjes. Energiek en tegendraads klinkt het kwartet in ‘Støjland Møgland’, waarin lange tijd geen vastomlijnd ritme te bekennen is en cornet en saxofoon hun notenreeksen samenbundelen. Het thema wordt twee keer kort aangeroerd en uiteindelijk wordt met een heel ander thema besloten.

Een vastomlijnd ritme is er juist wel in het titelstuk, waarin de ritmesectie een aanstekelijke groove neerlegt, waar het kwieke thema bovenop wordt gelegd. Mooi zijn de multifone klanken van Greve die de solo van La Cour begeleiden. Curieus is hoe La Cour in ‘Immer Schön #2′ zo’n veertig seconden lang slechts één noot speelt. Muzikaliteit zit niet in notenvreterij. De baspartij van Praśniewski is in dit stuk opvallend melodieus, waar hij in ‘Gammelton’ juist zijn snelheid toont.

‘Immer Schön #3’ besluit het album, waarop in feite ieder stuk ‘Immer Schön’ had mogen heten. Mads la Cour’s Almugi vindt een gulden middenweg tussen traditie en moderniteit, tussen buigzaamheid en tegendraadsheid en tussen esthetiek en inventiviteit. Dat alles is verpakt in sterke composities en dat maakt Hule tot een excellente jazzplaat.

Mads la Cour website

Hule op WhyPlayJazz-website