Black Seed Productions, 2017
Voor wie zijn muziek graag aardedonker heeft is er Mhönos, een sextet uit Frankrijk dat je op je wenken bedient. Het instrumentarium spreekt boekdelen: stem, twee keer percussie en drie keer basgitaar. That’s it. Een garantie voor zware, duistere en depressieve muziek. En het is nog goed ook.
Het zou wat van een gimmick kunnen hebben, zoals deze Fransen op bloedserieuze wijze rituele doom produceren. Daar komt bij dat de leden zich allemaal ‘frater’ noemen, op één na, maar die heet dan weer Necropiss. Mhönos komt echter geloofwaardig over en – belangrijker – weet met zijn gitzwarte muziek de luisteraar echt te raken. De hele opzet bestaat overigens uit ingrediënten die ook bij black metal zouden passen, alleen vertoeft deze band in de drone- en doom-hoek en zelfs met grof geschut krijg je de bandleden daar niet uit, zoveel is wel duidelijk na beluistering van het album.
Hoeft ook niet natuurlijk, want de draai die dit sextet aan het doom- en dronegenre geeft, mag er wezen. Op LXXXVII worden vier kolossen gepresenteerd, waarvan er niet een onder de negen minuten klokt, allemaal voorzien van een hypnotiserende ondergrond. Je hoeft de teksten niet te kunnen verstaan, omdat vanaf de eerste noot duidelijk is: de mensheid is verdoemd en er is niemand die daar iets aan kan doen. De gang die gemaakt wordt is niet opwaarts, maar recht naar beneden, naar het binnenste van de hel.
Elk van de vier stukken op het album is te categoriseren als drone/doom, maar er zijn verschillen. De stijl mag dan beperkt zijn, Mhönos voert niet steeds exact hetzelfde kunstje op. Op ‘I’ is een steeds herhalend percussie-ritme de constante. Daar bovenop legt een van de basgitaren een drone, de tweede herhaalt traag twee zware noten en de derde legt ritmische accenten. De stem is er een uit de goot, van een man die veel gezien en ervaren heeft, veel geleden heeft ook. Hij predikt onheil. Als een langzame processie trekt het stuk aan je voorbij.
In het tweede stuk is aanvankelijk niet de percussie, maar een eenvoudige baslijn de constante. De dreiging is voelbaar. Na bijna drie minuten barst het stuk open, krijgt de baslijn, die in volume is toegenomen, gezelschap van een unisono spelende tweede bas en van tribale percussie. De vocalist lijkt zich satanisch te verkneukelen om het leed van iemand anders, maar hij heeft zelf ook pijn. Naarmate het stuk vordert, beukt de monotone muziek steeds meer op je in.
In ‘III’ krijgt de muziek meer beweging, iets meer variatie ook, zonder iets aan het ritueel dat wordt opgevoerd af te doen. De bassen rinkelen en de percussie tikt. Daar omheen is het een komen en gaan van geluiden. Dat blijft doorgaan, totdat na vier minuten een hard hamerend ritme de impasse doorbreekt, waarna de stem weer hel en verdoemenis komt verkondigen. De intensiteit en de wanhoop nemen alsmaar toe.
De laatste track op het album leidt je naar de binnenste cirkel van de hel. Een zware basdrone domineert en de muziek is uiterst traag. Fraai zijn de vrije baspartijen die heen en weer schieten. Na vijf minuten valt de muziek stil en horen we alleen de moeizame ademhaling van de vocalist, die zo te horen bijna geen lucht meer krijgt. Opkomende en wegstervende drones begeleiden hem op zijn lijdensweg en je kunt niet anders dan met deze man te doen hebben.
En dan is het voorbij. De helletocht is ten einde. Gauw nog eens opzetten.