Sub Pop, 2017
Het Canadese trio METZ maakt veelal puntige rocksongs, verpakt in een noiserockjasje. Dat leverde tot nu een goede livereputatie en twee sterke albums op. Ten tijde van II was de conclusie dat er weinig veranderd was ten opzichte van het eerste album, maar dat zoiets in het geval van METZ niet deert omdat het sterke songmateriaal en de furieuze uitvoering garant staan voor een opwindend half uurtje.
Inmiddels is album nummer drie verschenen, getiteld Strange Peace. Veel is hetzelfde gebleven, maar er zijn toch ook wat dingen veranderd. Zo siert niet een foto van een of twee verdrietig of depressief ogende personen de hoes en oogt het artwork door de lichte kleuren optimistischer. En Steve Albini zat deze keer achter de knoppen om het zaakje vast te leggen. Qua sound maakt dat echter weinig verschil, waarschijnlijk ook omdat mixer Graham Walsh nog altijd betrokken is, al klinkt het nieuwe album iets helderder dan de vorige twee.
In de muziek is op het eerste gehoor niet veel veranderd; de potige, vaak jachtige indie/noise/punkrock overheerst en wordt nog steeds met de bravoure van een stel jonge honden gebracht. De melodieën worden voorzien van tegendraadse en soms dissonante gitaarpartijen en Alex Edkins vocalen liggen tussen zingen en schreeuwen in. Nee, subtiel klinkt METZ ook op Strange Peace zeker niet, maar toch is er ruimte voor enige verfijning. En dat pakt goed uit.
De plaat begint echter vertrouwd met ‘Mess of Wires’: beukende drums, ronkende bas en noisy gitaar. Ook het goede gevoel voor melodie dat dit trio onderscheidt van veel andere noisebands is er nog steeds. ‘Drained Lake’ doet er een even vertrouwd schepje bovenop en klinkt hoekig en jachtig tegelijk. De Nirvana-kant van het trio komt naar voren in ‘Cellophane’, al is de muziek ook hier gedrenkt in een heerlijke bak herrie.
Met ‘Caterpillar’ wordt wel een eerste nieuwigheid in de muziek gebracht. Gitaren en de voor zijn doen laag zingende Edkins klaren de klus zonder bas en drums en dat geeft even wat lucht. Ook in ‘Sink’ wordt niet plankgas gegeven. Het nummer is gebouwd rond een helder gitaarmotiefje, waar wel de nodige noise aan wordt toegevoegd, maar gedoseerd. Het werkt, want in dit tweede (relatieve) rustpunt klinkt de band weliswaar wat experimenteel maar ook even vitaal als in alle andere tracks.
Maar beuken doet METZ nog steeds volop. ‘Lost In The Blank City’, bijvoorbeeld, is heerlijk lomp maar verrast met een melodieus ‘ahahah’-refrein. In ‘Mr. Plague’ gaat het ook van met dik hout zaagt men planken en de kenmerkende jachtigheid is volop aanwezig. Zagende gitaren horen we ook in ‘Common Trash’, maar in het snelle en agressieve ‘Dig A Hole’ gaat het drietal pas echt voluit en zo horen we METZ maar al te graag. De langste song wordt tot het laatst bewaard. In ‘Raw Materials’ komen de sterke punten van de band nog een keer naar voren, waarbij vooral opvalt hoe inventief de gitaarpartijen zijn, hoe lawaaiig ook.
Strange Peace is misschien wel de beste plaat van METZ tot nu toe. De stijl van het Canadese drietal is beperkt en niet geschikt voor een radicale koerswijziging, maar de veranderingen die te horen zijn in met name ‘Sink’ en ‘Caterpillar’ blijken goed te werken en voorkomen dat een nu-weten-we-het-wel-gevoel optreedt. Het album als geheel beschouwd, levert de band niets aan furiositeit en intensiteit in. Strange Peace is een heerlijke noisy rockplaat die tevens bewijst dat dit trio nog lang niet uitverteld is.