Wig, 2017
Ab Baars en Ig Henneman zijn verantwoordelijk voor Stichting Wig, een stichting die cd’s uitbrengt en concerten organiseert. Vorig jaar bestond Wig vijfentwintig jaar en ter ere daarvan nodigde het duo de Amerikaanse pianist Dave Burrell uit voor een gezamenlijk concert in het Bimhuis in Amsterdam, dat plaatsvond op 24 september 2016. De gelouterde muzikanten gaven een op fijnzinnige wijze enerverend concert, getuige de nu verschenen cd die de titel Trandans heeft gekregen.
Burrell heeft, evenals Baars en Henneman, een lange staat van dienst; zijn discografie gaat terug tot de jaren zestig. Hij speelde met Pharaoh Sanders, Marion Brown en Archie Shepp en in een latere periode was hij te vinden in ensembles van saxofonist David Murray. Meer recent werkte Burrell samen met onder andere Steve Swell, Henry Grimes, Tyshawn Sorey en Silke Eberhard. Én hij heeft een heuse jazzopera op zijn naam staan, Windward Passages, verschenen in 1980. Het tekent de muzikale ruimdenkendheid van de pianist.
Dat die muzikale ruimdenkenheid ook aanwezig is bij Baars en Henneman, mag geen verbazing meer wekken. De geïmproviseerde muziek van het duo past niet in een klein hokje; invloeden kunnen overal vandaan komen en worden geabsorbeerd in het spel van de muzikanten. Henneman speelde begin jaren tachtig in rockgroep FC Gerania en zij is behalve improvisator ook een begenadigd componiste.
Ab Baars is al jarenlang een van de toonaangevende jazz- en vrije impro-muzikanten in Nederland. Zijn muziek kent nagenoeg geen grenzen, al zul je hem ook niet snel betrappen op extremiteiten. Hij studeerde bij John Carter, werkte met jazzgrootheden als Anthony Braxton, Sunny Murray en Cecil Taylor, maar hij deinst er ook niet voor terug om mee te toeteren met The Ex of King Champion Sounds. En uiteraard is hij al jaren lid van het ICP Orkest.
Als duo hebben Baars en Henneman, hoewel zij al erg vaak samenwerkten, slechts twee cd’s op hun naam staan, Stof uit 2006 en Autumn Songs uit 2013. Daartussenin verscheen in 2009 het album Sliptong, waarop het tweetal wordt vergezeld door alom betreurde, want afgelopen vrijdag overleden Misha Mengelberg.
Op Trandans worden muzikale grenzen verkend, maar vaak op een aftastende manier. De muziek gaat meer om ruimte geven dan om ruimte nemen. Er lijkt niet zozeer een drang aanwezig om op de voorgrond te treden, maar veeleer de onbedwingbare behoefte om originele en veelzijdige muziek te creëren. Luisteren naar de ander is net zo belangrijk als zelf spelen. Dat is een credo dat wellicht is verworden tot een cliché, maar als het ooit opgaat dan is dat voor de muzikale samenwerking tussen Baars, Henneman en Burrell.
Neem afsluiter ‘Korsekebacken’, dat voor het grootste deel bestaat uit een pianosolo van Burrell, waarna Baars en Henneman op voorzichtige wijze het stokje overnemen met een kort ingetogen stuk als duo. Een verhaal hoeft niet lang te zijn als het ook beknopt gezegd kan worden en een beperkt aantal noten volstaat. Het drietal is evenmin bewust bezig met het slechten van muzikale grenzen; die grenzen zijn gewoon niet aanwezig.
Baars heeft zich de laatste jaren naast het bespelen van tenorsaxofoon en klarinet ook bekwaamd in het spelen op de shakuhachi, een Japanse bamboefluit. De openings- en titeltrack is een aftastend stuk met spaarzaam pianospel, waarbij de altviool en shakuhachi om beurten of tegelijkertijd accenten leggen. Op ‘Fyllevägen’, een duo van Baars en Burrell, is het Japanse instrument verruild voor de tenorsax. Het eveneens aftastende stuk klinkt wat minder subtiel dan het openingsstuk omdat Baars hard blaast en onrustig speelt. Op ‘Dis vid hulan’ neemt Henneman de opening voor haar rekening met een eigenzinnige solo waarin in korte tijd veel eigenschappen van het instrument naar voren komen. Eerst Baars op shakuhachi en vervolgens Burrell op piano mengen zich bij de altvioolklanken. De interactie van de muzikanten leidt tot een onvoorspelbaar, spannend stuk.
Henneman opent ook het lange ‘Laggarebo’, nu met meerstemmig altvioolspel. Baars’ tenorsax klinkt zacht en bedachtzaam. Zodra de piano zich mengt en ook dissonantie zijn intrede doet, neemt de intensiteit toe, maar het spel blijft ingehouden en gecontroleerd, al suggereert de spanning dat een eruptie volgt. Die komt er niet, maar in het tweede gedeelte van het stuk wordt de voorzichtigheid wel losgelaten, vooral door Baars die zijn sax laat gieren en piepen. Maar ook hier: gecontroleerd. Henneman weet daarna te verrassen met een solo die folkinvloeden verraadt en qua klank soms refereert aan cellist Tom Cora. Burrell besluit met een korte, speelse solo. In het daaropvolgende ‘De knutiga aplarna’ is Baars op klarinet te horen, opnieuw bedrijvig en onrustig spelend, terwijl de altviool een sobere melodie daaronder legt en de piano zich beperkt tot de noodzakelijke akkoorden.
Opvallend is de rol van Burrell, die niet zozeer dienend als wel elementair speelt. Hij beperkt zich tot waar de muziek op dat moment om vraagt en als dat betekent dat hij niet hoeft te spelen, speelt hij niet. Het geeft bijvoorbeeld Baars de ruimte voor een afwisselend levendige en rustige shakuhachi-solo op ‘Regn segel’, in het tweede gedeelte spaarzaam begeleid door Henneman, wat tot een mooie spanningsopbouw leidt. Daarna vinden Baars en Henneman elkaar in het meest krachtdadige stuk op de cd: het drukke, zeer beweeglijke ‘Rassel runt brunnen’, waarna Burrell alsnog zijn kunnen uitgebreid etaleert in zijn afwisselende solo in het slotstuk.
De muziek die Baars, Henneman en Burrell brengen op Trandans heeft een eigenzinnig karakter en vergt wat van het concentratievermogen van de luisteraar. De muziek schreeuwt niet om aandacht maar verdient die wel. Het is een kwestie van rustig zitten en de tijd nemen om de verschillende aspecten van de muziek tot je te nemen. De sublieme interactie tussen de muzikanten is weliswaar niet zichtbaar, maar wel hoorbaar en bijna tastbaar ook. Subtiele vrije improvisatie met een hart en een ziel.