Trytone, 2021
Een nieuw album van Spinifex is altijd iets om naar uit te kijken. Het jazzsextet levert op het podium en op geluidsdrager steevast kwaliteit, de muziek heeft een positieve energie en wordt met veel geestdrift gebracht. De bezetting van de band is al enige tijd dezelfde: Tobias Klein (altsax), John Dikeman (tenorsax), Bart Maris (trompet), Gonçalo Almeida (bas), Jasper Stadhouders (gitaar) en Philipp Moser (drums). In deze bezetting zijn de laatste twee albums, Amphibian Ardour en Soufifex gemaakt.
Op dat laatste album haalde Spinifex zijn inspiratie uit de sufi-traditie. Daarbij bleef de band wel gewoon zichzelf, wat betekende dat traditie en compositie met het grootste gemak werden gekoppeld aan avant-gardisme en improvisatie. Bij dit gezelschap gaan toegankelijkheid en tegendraadsheid gelijk op. Dat geldt ook voor het nu verschenen Spinifex Beats The Plague. Het is ongetwijfeld een verwijzing naar het coronavirus en luisterend naar de muziek op de nieuwe plaat zou je zowaar gaan geloven dat de band daadwerkelijk daarin slaagt.
Net als op de vorige platen weet Spinifex de luisteraar te imponeren met een tomeloze energie, soepele muzikaliteit en onverwachte wendingen. De muziek pakt daarbij regelmatig behoorlijk potig uit. Spinifex speelt jazz met de nodige invloeden, waarbij de muziek bij tijd en wijle een flinke rockinjectie krijgt. De thema’s zijn dan als stevige riffs. Het album telt acht composities van bandleden en een van Madurai N. Krishnan.
Opener ‘Nillepez’ is een compositie van Maris, kennelijk geïnspireerd op brandende luchtschepen (hij zal vast de Hindenburg in gedachten hebben gehad). Het thema is vrij complex en hetzelfde geldt voor de ritmiek. Mooi zijn de schurende en ontregelende partijen die vooral in de ritmesectie opduiken. Met drie begenadigde solisten als blazers is het niet verwonderlijk dat er vol overgave wordt gesoleerd, in dit geval door Maris. Een tweede thema doet zijn intrede, waarvan het slot John Zorn/Masada-achtig aandoet. Als de blazers vrij spel hebben, zonder ritmesectie, opereren ze als hongerig pikkende kippen.
Klein heeft met vier composities de grootste compositorische vinger in de pap. Zijn ‘The Voice of Dust and Trash’ opent met een metalige, trashy (inderdaad) akoestische gitaarsolo van Stadhouders. De blazers counteren zijn robuuste spel met beheerste lange noten, waarna de ritmesectie de kar op gang trekt, wat het sein is voor solistisch spel van Klein, die het hele register van zijn altsax exploreert en enkele oosterse invloeden in zijn spel verwerkt. Na een kleine zes minuten krijgt het stuk een stevige boost, als de elektrische gitaar van Stadhouders harde akkoorden speelt en ook de blazers voluit gaan. Het energiepeil wordt weer wat naar beneden gebracht tijdens opnieuw een solo van Klein, waar Maris en Dikeman het thema onder leggen. Tot slot mag ook Stadhouders zijn solistische skills etaleren. En die heeft hij in overvloed, of hij nu rammelend en rommelend in de weer is, ongemakkelijk schuurt of een wat conventioneler maar vurige gitaarsolo speelt zoals hier, waarbij hij hardrockend eindigt.
‘Zoowiezoo’ ontleent zijn titel aan het Berlijnse podium voor experimentele muziek Sowieso. Almeida en Moser leggen een betonnen fundament voor het repeterende thema van de blazers. In een mum van tijd wordt omgeschakeld naar rustig spel, met een jazzy gitaar als meest opvallende element. De bunker heeft plaatsgemaakt voor een zwoele sfeer van een nachtclub, zij het dat de muziek van Spinifex altijd wat stekeligheden behoudt. Een tweede thema doet zijn best het eerste qua robuustheid naar de kroon te steken en valt in zijn dadendrang uit elkaar in verschillende individuele stemmen die op een of andere manier bij elkaar passen en elkaar als vanzelf weer vinden in het oorspronkelijke thema.
De 420 noten die Klein als thema heeft neergepend zijn de naamgever van ‘Four20′. Almeida’s harde bas klinkt zwaar solide en samen met Mosers drums en Stadhouders’ gitaar wordt een stevige groove neergelegd waar de blazers tegendraads op acteren. Om melodieën zit Spinifex niet verlegen, getuige ook het thema van dit stuk, maar ook het duet van Klein en Stadhouders heeft melodisch heel wat te bieden. Na een paar stevige uithalen van allen, brengen Almeida en Stadhouders de gekte in de muziek. Laatstgenoemde gaat er nog even mee door als de blazers juist rust hebben gevonden in beheerst spel.
‘Sesler6′ is een eerbetoon aan de Selim Sesler, een Turkse Roma en een virtuoos klarinettist. Dikeman, die zich als solist tot nu toe gedeisd heeft gehouden, opent met een harde en bijtende solo. De ritmesectie legt weer een van zijn grandioze ritmisch complexe grooves neer. Het thema kan steeds worden onderbroken voor solistisch spel, voor duo’s of voor trio’s, naargelang de stemming van de muzikanten. Toch wordt de muziek mooi bij elkaar gehouden, zodat die nooit verzandt in een aaneenschakeling van oeverloze solo’s. De muziek klinkt compact, ook als een stuk, zoals hier, ruim acht minuten duurt.
Almeida is degene die met zijn composities het virus de definitieve knock-out wil verkopen. ‘Fuck The Pest’ is snelle jazzpunk waarin alle agressie in vijftig seconden wordt samengebald. ‘ Sex & Pestilence’ is achttien seconden langer en bezit dezelfde furiositeit als ‘ Fuck The Pest’, waarbij Klein er nog een solo uit weet te persen.
Composities van niet-bandleden worden door Spinifex doorgaans eigen gemaakt en dat gebeurt dus ook met ‘Bageshri’ van de Indiase muzikant Madurai N. Krishnan. Het thema wordt zeer stevig voor het voetlicht gebracht, met een aanjagersrol voor Stadhouders. De unisono-gedeelten zijn talrijk en fraai, maar zeker zo opwindend zijn de momenten waarop de blazers tegelijkertijd een vrije rol nemen. Stadhouders soleert terwijl achter hem en om hem heen flarden van het thema opduiken en de ritmesectie volle bak gaat, waarbij soms zelfs metal zich als invloed doet gelden. Als contrast eindigt het stuk vrij rustig.
Het slotstuk is van de hand van Stadhouders, die als gitarist op dit album een opvallend grote rol heeft. Zijn ‘I’ll Call You In A Hundred Meters’ is met meer dan dertien minuten het langste stuk op de plaat. Het begint als een vrij traag stuk met een rustig thema, waarna er ruimte is voor pikkend spel, het tempo omhoog gaat en een groove en een thema volgen. De ritmiek werkt aanstekelijk, met een hoofdrol voor het repeterend motiefje van Almeida. Erg fraai is hoe Stadhouders exotisch gitaarspel legt onder een solo van Maris. Dat is een van de details waarmee het stuk boordevol zit en dat zorgt ervoor dat je als luisteraar nooit lui achterover kunt leunen. In de muziek van Spinifex is steeds is er wat aan de hand en met dit album weet de band een nieuw hoogtepunt aan zijn oeuvre toe te voegen.