Deathwish/Throatruiner, 2020
Het Franse sludge-monster Fange doet weer van zich spreken. Na het uitstekende Punir van maart vorig jaar, bracht de band vorige maand opvolger Pudeur uit. Daarop wordt de muzikale koers weer enigszins bijgesteld. Het gaat bij de Fransen niet met grote stappen, maar het gebeurt wel.
Ten opzichte van het vorige album is de bezetting gewijzigd. Gebleven zijn gitarist en elektronica-muzikant Benjamin Moreau, schreeuwboei Matthias Jungbluth en de voor de vorige release toegetreden bassist Antoine Perron. Drummer Alexandre Jadi is niet meer van de partij en de band heeft besloten om hem niet te vervangen. Fange is nu gereduceerd tot trio, waarbij een drummachine het zware ritmische werk doet. Het betekent ook dat de aan de invloeden die te horen zijn in de muziek van de Fransen, nu nog iets nadrukkelijker industrial kan worden toegevoegd.
Eigenlijk is het niet zo’n gekke ontwikkeling die Fange doormaakt. De gigantische vunzigheid van de eerste drie albums werd op Punir door iets minder vervuilde wateren geleid. Het geluid werd een beetje transparanter, maar smerig bleef het en dat geldt ook voor Pudeur. Wellicht worden de koerswijzigingen door de bezettingswisselingen ingegeven, maar het voorkomt in ieder geval dat Fange zichzelf gaat herhalen. Maar laten we één ding vooropstellen: een plaat van Fange beluisteren staat nog altijd gelijk aan een gewelddadige tocht langs de zelfkant van de maatschappij. ‘Clean’ is een woord dat in het vocabulaire van de band niet voorkomt, de agressie is nooit weggeweest en hoopvol heeft de muziek nooit geklonken.
Een album van Fange onderga je niet gelaten. Het is een aanslag op je fysiek en op je brein. De muziek is zo agressief in-your-face dat het je bijna doet terugdeinzen. De Franse band balanceert op het koord van wat je nog aankunt en wat niet, maar valt er nooit vanaf. Toch is het geen ongenuanceerde herrie, achter elke song schuilen goede ideeën en achter elke schreeuw zit echte emotie. De sound, die ligt tussen sludge, hardcore, death metal, industrial en een beetje punk, staat als een huis.
In opener ‘Soleils Vaincus’ komt de death metal sterk naar voren, maar zijn er elektronische machines en geprogrammeerde drums die de koers mede bepalen. De sludge is er altijd en is dé sterke troef van de band. De riffs zijn talloos, het tempo gaat na een paar minuten drastisch naar beneden en de vocalen duiden op wanhoop. Opvallend is dat in alle viezigheid de sound toch minder dichtgeplamuurd klinkt dan voorheen. Wellicht is dat te danken aan het terugbrengen van de bezetting tot een trio. Wat verder opvalt is dat de drums, hoewel geprogrammeerd, opvallend gevarieerd klinken. Er is geen sprake van een strak en machinaal tempo, maar er zijn volop fills en tempowisselingen, zoals goed te horen is in ‘Cafard Céleste’.
De elektronische invloed is groot in ‘À Tombeaux Ouverts’ en dan neemt het ritme wel strakkere en industriëler vormen aan. In het lange ‘Génuflexion’ wordt de perfecte symbiose van sludge, death metal, hardcore en noise gevonden. Vooral de op Scandinavische leest geschoeide death metal-riffs zijn om je vingers bij af te likken. In het daaropvolgende ‘Croix de Paille’ wordt na een midtempo begin het tempo drastisch opgeschroefd en later even drastisch naar beneden gebracht. Vooral dat laatste is een beproefd recept, maar het smaakt nog steeds goed.
Dat de pure heaviness van de band niet ongenuanceerd is, komt ook goed naar voren in ‘À Blanc’, dat aanvankelijk zwaar doorstampt maar ritmisch complexer in elkaar zit dat je zou denken. Fange zou Fange niet zijn als het tempo niet wordt gevarieerd. Elektronica overheerst in ‘Dieux Gémissants’ en het wekt bewondering hoe de band het stuk met een duidelijk afwijkende, zeer industriële aanpak toch mooi weet te integreren in het album als geheel. In ‘Total Serpent’, tot slot, klinkt Fange voor zijn doen opvallend transparant, terwijl toch de focus op doom, negativiteit en zwaarte is gericht.
De muziek van Fange is een brok rauwe emotie en op Pudeur wordt die op gevarieerde wijze gebracht. Een paar keer luisteren leert dat er veel meer nuance in de muziek zit dan je aanvankelijk zou vermoeden. De sound blijft sludgy, maar de industriële invloed neemt toe. Dat is een goede zaak, want de band laat horen zich te ontwikkelen zonder dat aan kwaliteit wordt ingeboet. Die kwaliteit voelt inmiddels vertrouwd, de ontwikkeling en de variatie maken de plaat speciaal.