Hout, 2020

De vanuit Berlijn opererende jazzmuzikant Julius Windisch is een technisch begaafde en avontuurlijke klavierspeler. Sinds enkele jaren is hij op het platenfront actief en wat opvalt is dat hij vaak met vocalisten samenwerkt (Laura Polence, Mette Nadja Hansen, Joao Neves, Jura Elena Sedyte, Karoline Wallace, Birgitty Lyregaard, Johanna Sulkunen, Karen Tortzen). Met drummer Lukas Rutzen vormt hij het duo caesarean moons, waarin hij analoge synthesizer speelt. Daarnaast heeft Windisch een album uitgebracht met twee kwintetten: een onder zijn eigen achternaam en een onder de bandnaam Calamaris.

Nu komt de keyboardist met een nieuw kwartet, naast hemzelf op piano bestaande uit Sölvi Kolbeinsson (altsaxofoon), Felix Henkelhausen (contrabas) en Max Santner (drums). Het is een akoestisch kwartet, hoewel op een enkele plek een elektronisch accentje is te bespeuren. Chaos heet de debuut-cd van het Windisch Quartett en daarop staan negen composities van de hand van de pianist.

Windisch is een jazzmuzikant die niet in hokjes denkt. De rijke jazztraditie klinkt overigens wel door in het spel van het viertal, maar dit is een modern akoestisch jazzkwartet dat accenten net even anders legt. Windisch’ composities klinken fris en eigentijds en hoewel het kwartet een duidelijke sound heeft, zit er veel variatie in de stukken. Opvallend is de ritmische souplesse. De composities van Windisch zijn ritmisch complex en vereisen de nodige technische bagage. Het is niet verwonderlijk dat er wat bladmuziek aan te pas komt. Toch blijft er voldoende improvisatieruimte over.

Ondanks de complexiteit klinken de composities niet te klinisch of te gestructureerd. De muziek ademt, is soms hoekig en op andere momenten lyrisch, en de muzikale invulling is gevoel- en smaakvol. Het ritmische aspect komt sterk naar voren in het titelstuk dat het album opent. Ondanks dat het stuk ‘Chaos’ heet, valt op dat het kwartet volledige controle heeft, hoe ingewikkeld de maatsoorten ook zijn. Het stuk loopt vrijwel geen moment rechtdoor, steeds zit een twist in het ritme. Desondanks weten Windisch en Kolbeinsson een paar melodische lijnen te produceren, soms alsof er geen hectisch ritme onder ligt. Maar ook zij doen net als de ritmesectie mee aan het steeds verschuiven van accenten.

Het gaat er wat rustiger aan toe in ‘Pain’. Mooi is hoe Windisch met een beperkt aantal noten een melancholiek gevoel oproept. Kolbeinsson respondeert met zachte tonen (bij een piano zou je zeggen een ‘fluwelen touch’). Zijn solo is bijna fluisterzacht, maar steeds met een toon. In het stuk vallen ook Henkelhausens melodieuze baslijnen op, net als het subtiele spel op cimbalen van Santner. In het ritme van ‘Wohin’ zit een hapering. Windisch legt essentiële accenten terwijl Henkelhausen soleert. Gaandeweg krijgt het stuk meer beweging, waarbij in het oog springt dat het samen musiceren voorop staat, niet het spelen van egostrelende solo’s. Uiteraard wordt er gesoleerd, maar niet te lang en in dienst van het stuk.

‘Zulassen’ is een en al ritmische wendbaarheid. Met het aanvankelijke ritme wordt al snel geknoeid, alsof het kwartet wil proberen hoe ver je van het oorspronkelijke ritme vandaan kunt komen: steeds verandert de ritmiek, terwijl het toch een coherent stuk muziek blijft. Knap werk en spannend om naar te luisteren. Een unisono motief van de piano en bas is leidend in ‘Easter’, waar de fluisterzachte altsax behoedzaam overheen soleert. Dan slaat het stuk om naar uptempo en worden de subtiele drum- en bekkenslagen de motor waar de pianist een nieuw patroon overheen legt. De altsax heeft de vrijheid en vult die niet met gloedvol melodieus spel, maar met aanzetten tot melodieën, alsof het met hangen en wurgen gaat. Dat heeft een prikkelend effect. Opvallend zijn ook de incidentele elektronische accenten.

In het beheerste ‘Leere’ staat de melancholie weer voorop, met in het begin opnieuw een hoofdrol voor de bas. Het thema is simpel en versterkt het droefgeestige gevoel. Het contrast met het veel vrijere ‘Freude am Zahnrad’ is groot. Vooral in het begin wordt experimenteel terrein opgezocht en lijken de muzikanten de mogelijkheden af te tasten. Langzaam maar zeker wordt meer eenheid gecreëerd en toegewerkt naar het thema. Ook nu is de ritmiek springerig. Windisch’ pianospel is overal: het sprankelt, creëert ritmes en legt accenten. ‘Gräit’ is een kort stuk waarin het rustige spel van piano en sax door de ritmesectie wordt ontregeld.

‘Wassolldas’ begint weerbarstig, waarbij Windisch lage snaren van zijn piano met zijn hand beroert, waarna het kwartet vertrokken is voor weer een ritmisch betoverend stuk. De bassolo is fraai, met diepte, en het drumspel, niet opdringerig maar duidelijk aanwezig, zorgt voor een sublieme ondergrond. Met ‘Wassolldas’ eindigt een album vol muziek die steeds in beweging is, die je regelmatig op het verkeerde been zet en die altijd de aandacht weet vast te houden. Intellect en gevoel worden aangesproken. Veel meer valt er niet te wensen. Een sterk debuut van een talentvol kwartet.

Chaos bandcamp

Julius Windisch website