Creative Sources, 2019
Jorge Nuno is de gitarist van de avant-garde psychedelische band Signs of the Silhoutette, waarvan eerder dit jaar het album Wigwam verscheen. De Portugees speelt ook in Dead Vortex, een kwartet waarin eveneens psychedelische wegen worden verkend, waarbij jazz en vrije improvisatie zich als invloed doen gelden. Een eerdere reis naar Sao Paulo, een stad waar Nuno naar eigen zeggen van houdt en zich thuis voelt, leverde het album Hãl op, waarop de gitarist in duoverband is te horen met de Braziliaanse percussionist Marcio Gibson.
In februari van dit jaar was Nuno opnieuw in Sao Paulo te vinden en dat heeft geresulteerd in een samenwerking met drie Braziliaanse muzikanten, waarvan nu een proeve van bekwaamheid op cd is verschenen. Sao Paulo is de eerste uitgave van de Jorge Nuno Connection, een serie waarin de gitarist samenwerkingen zal aangaan met muzikanten uit verschillende plaatsen op de wereld. De eerste release is alvast veelbelovend.
De muzikanten waarmee Nuno een connectie aangaat zijn Romula Alexis (trompet en elektronica), Victor Vieira Branco (vibrafoon) en Rafael Cab (drums). Het album is uitgebracht onder de naam van Nuno, maar het betreft hier een samenwerking van vier muzikanten waarin ieder een evengrote inbreng heeft. De psychedelische rock wordt naar de achtergrond verschoven ten faveure van vrije improvisatie.
‘Deus-Fim’ opent met samenspel van de vibrafoon en de gitaar, waarbij Branco lijnen legt en Nuno fragmentarisch in de weer is. Alexis’ trompet voegt zich er rustig bij, terwijl Cab de onrustige factor is met schurend en draaiend percussiewerk. De muzikanten zijn niet uit op solospots, maar stellen het samenspel en de daaruit voortvloeiende klanken voorop. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen solomomenten zijn. Zo is de vibrafoon met sprankelend spel dominant aanwezig in het eerste stuk. Alexis vervormt het geluid van zijn trompet en weet met elektronische effecten het instrument als een basklarinet te laten klinken. Het zijn dit soort verrassingen die het luisteren naar Sao Paulo een boeiende belevenis maken.
Het gaat er onstuimig aan toe in ‘Raça-Morro’. De vervormde trompet is op freejazz-achtige wijze in de weer, terwijl vibrafoon en percussie daaronder hun vrije spel spelen. De gitaar van Nuno legt accenten met een paar venijnige akkoorden en verderop borduurt hij daarop voort in langere frasen. De muziek klinkt chaotisch, maar iedere muzikant weet precies wat te doen om de zaak niet te laten ontsporen. Soms scheelt dat niet veel, maar dat maakt de muziek nu net spannend. Het wordt nog gekker in ‘Eco-Conexão’, als Alexis geluiden fabriceert die aan speelgoed voor kleine kinderen doen denken. Cab rommelt daaronder dat het een lieve lust is. Je waant je echt in een kinderspeelkamer. De vibrafoon komt pas na een paar minuten naar voren en de gitaar is het instrument dat met goed geplaatste noten de bedrijvigheid over kronkelige paden leidt. De trompet klinkt verderop als een fluit, in een stuk waarin speels onderzoek wordt verricht.
Daarna volgt het ruim zestien minuten durende ‘Tiro-Viola’, waarin het kwartet alles uit de kast trekt, beginnend met melodieën van de vibrafoon en de ontregelende trompet van Alexis, die met verschillende technieken en met elektronica in de weer is. Nuno zet zijn versterker aan en voegt met distortion een extra laag toe. En dat zijn nog maar de eerste schermutselingen. Zodra Cab met rake klappen invalt, is het alle hens aan dek en regeert de noise van Nuno’s gitaar en Alexis’ elektronisch gemanipuleerde trompet. Branco laveert er tussendoor en zijn spel klinkt door in de kleine gaatjes die in de geluidsmuur zijn te vinden. Na een paar minuten kalmeert de noise, maakt Alexis aanvankelijk vervormd maar later ook clean de melodische dienst uit, terwijl Cab’s oneven ritmische patronen speelt, Branco onverstoorbaar zijn ding blijft doen en Nuno voor psychedelische effecten zorgt. De vrije improvisatie wordt zo nu en dan in een harde rockjas gestoken. Zo valt je in het lange stuk van de ene verbazing in de andere: steeds gebeurt er iets nieuws en tijd om rustig aan een nieuwe richting te wennen, wordt je als luisteraar niet gegund.
Met ruim tien minuten is ook ‘Pai-Mãe’ een vrij lange improvisatie. Nuno en Alexis openen, de eerste met een paar noten die langzaam wegsterven, de tweede zich zeer ijverig op freejazz-terrein begevend. De gitarist verlengt de focus naar a-ritmische patronen, terwijl de trompettist de hogere regionen opzoekt. Vibrafoon en drums vormen de niet te onderschatten onderkant, steeds zoekend naar nieuwe wegen. Nuno speelt een fragmentarische solo, maar is in een mum van tijd overgeschakeld naar een scheurende begeleiding van het vibrafoonspel. Het tempo daalt na zo’n drieënhalve minuut als de vervormde trompet een sombere melodie speelt terwijl de andere muzikanten zich aan de stemming aanpassen. Vooral Nuno laat zich in het stuk van een zeer veelzijdige kant horen, terwijl Branco de onverstoorbare factor vormt, Alexis de wispelturige en Cab de ritmisch inventieve. Het laatste woord is voor de gitarist, die plotseling stopt.
Het album kent geen echt slotakkoord, maar dat past eigenlijk wel bij de verrichtingen van de vier muzikanten, die elkaar constant uitdagen, hoorbaar zoekend spelen zonder zich in te houden of zich te beperken tot het aftasten van elkaars mogelijkheden. De muziek komt zoals die komt en iedere muzikant reageert op de manier die hem geraden voorkomt. Het resultaat is een spannend en afwisselend album van vier aan elkaar gewaagde muzikanten die het beste in elkaar naar boven halen.