Uproar For Veneration, 2019
Als het op deze site over metal gaat, is dat meestal doom- of sludge metal. Opduvel prefereert die twee subgenres boven andere metalstijlen. Vooral in doom ontbreken de vermaledijde staccato riffs en een smerige (sludge)sound doet meer dan knappe gitaarsolo’s. Van doom metal kan kort door de bocht worden gezegd dat het niet is gericht op agressie maar op depressie. Op emotie dus. De beste doom weet je in je hart te raken. Heavyness is niet het doel maar een middel om de rauwe emotie over te brengen.
Een gevoel van verzadiging treedt wel eens op. Dan bekruipt Opduvel het gevoel dat het genre inmiddels wel uitgekauwd is. Gelukkig duikt er zo nu en dan een band op die dat gevoel logenstraft. Het uit Brussel afkomstige von Stroheim is zo’n band. Het gaat hier om een trio dat zich heeft vernoemd naar de Amerikaanse regisseur, acteur en scenarioschrijver Erich von Stroheim (1885-1957). Hij was van Oostenrijkse afkomst, stond als acteur bekend om zijn vele rollen als slechterik en als regisseur om het trage tempo waarin in zijn films het verhaal werd verteld.
Geen slechte naam dus voor een band die doom hoog in het vaandel heeft staan. Zelf noemt het drietal zich een cinematic doom band en dat is een goede kwalificatie. Her en der wordt de muziek gelardeerd met geluidsfragmenten uit films. Uiteraard speelt de muziek van von Stroheim zich in een traag tempo af, maar de filmische inslag leidt niet tot landerigheid. De Belgische groep is niet de allerzwaarste doomband, maar scoort hoog op de factor emotie. Dat valt voor een deel op het conto te schrijven van zangeres Dominique van Cappellen-Waldock, die veel gevoel en variatie in haar voordracht legt, zonder over het randje van valse pathetiek te kukelen.
De emotie zit vooral ook in de muziek, waarvoor gitarist, synth- en thereminspeler Raphaël Rastelli verantwoordelijk is. Van Cappellen-Waldock speelt overigens ook theremin. Op zes van de acht tracks op Love? Who Gets Love? hanteert John Thys de drumsticks, op de overige twee (‘For a Beautiful Girl’ en ‘Wire’) is Yannïck Daïf de drummer. Het instrumentarium, en dan vooral de synths en de theremin, nodigen uit tot het aanbrengen van overbodige franje, maar waakt von Stroheim voor.
Doom hoort basic te klinken en dat hebben de Brusselaren goed door. ‘For A Beautiful Girl’ is daar een schoolvoorbeeld van. De song wordt gekenmerkt door trage, in mineur gestemde gitaarriffs, langzaam maar gestaag voortmeppende drums en sombere vocale melodielijnen. Meer is niet nodig om tot een krachtige en bewogen song te komen. Maar ook als een song meer ‘aangekleed is’, zoals opener ‘Moth’, blijft het basisprincipe fier overeind staan.
De toevoegingen die worden aangebracht, zijn eenvoudig en doeltreffend en staan in dienst van de sfeer van het betreffende nummer. Zo legt de simpele synthdrone in ‘Pulp’ een extra droefgeestige laag en weet gast Pete Simonelli met gesproken woord de sfeer goed te treffen. De basis wordt gevormd door trage drumslagen en een langzame gitaarlijn. De “ohohoh”-vocalen van Van Cappellen-Waldock zijn een aardige maar niet per se noodzakelijke toevoeging, want instrumentaal staat de song al als een huis.
De inbreng van spoken word pakt ook goed uit in ‘Wire’ en in dit geval zijn de gesproken woorden beter in evenwicht met de vocalen van de zangeres, die bewijst ook in de lagere regionen uit de voeten te kunnen. In ‘Cigarette Smoke’ dwarrelt het gevoelvolle vioolspel van Franz Krostopovic door de melancholieke muziek heen, wat de song een echte meerwaarde geeft.
Twee keer speelt von Stroheim in een iets hoger tempo en voor de afwisseling pakt dat goed uit. Dat is sowieso een sterke troef van de band: er wordt niet acht keer een variatie op hetzelfde thema gespeeld, maar er is variatie en elke song heeft zijn eigen kenmerken. In ‘Spit’ wisselt Van Cappellen-Waldock gezongen en gesproken woorden af en in ‘Red Raw’ komt de alternatieve rand die de muziek van von Stroheim heeft goed tot zijn recht. De theremin is hier de kers op de doomtaart. Afsluiter ‘Blood Institute’ begint post-rock-achtig – denk Mogwai of Slint met een vrouwelijke vocalist – om je daarna langzaam het doom-moeras in te trekken, waarbij ijle synths en theremin als dwaallichten fungeren.
Eén song ontbreekt op de debuutplaat: de gitzware cover van ‘Ever Fallen In Love’ van The Buzzcocks. Die song was wel gepland voor dit album, maar helaas zorgde het voortijdige overlijden van Pete Shelley ervoor dat von Stroheim daarvoor de rechten niet wist te bemachtigen. Dat is jammer, maar ook zonder cover is Love? Who Gets Love? een uitstekende debuutplaat van een band die het binnen het doomgenre net even anders doet, risico durft te nemen en met zijn emotievolle muziek volstrekt geloofwaardig overkomt.