Ibnmusik, 2018

Een maand geleden werd op deze site aandacht besteed aan de cd Adhara van de Zweedse muzikanten Lars Bröndum (synthesizer en theremin) en Per Gärdin (alt- en sopraansaxofoon). Een half jaar daarvoor bracht laatstgenoemde een solo-album uit, getiteld Gabo, en dat is een gevalletje ‘beter laat dan nooit aandacht aan besteden’. De saxofonist weet zich niet alleen raad in kleine bezettingen, met vaak een niet-alledaags instrumentarium, maar blijkt ook als solo-artiest interessant werk uit te brengen.

Gärdin is een aanvankelijk autodidact muzikant, maar later is hij ook saxofoon gaan studeren. Daarnaast studeerde hij aan de universiteit van Stockholm ook musicologie, etnologie, filosofie en ideeëngeschiedenis. Al eind jaren zeventig experimenteerde Gärdin met elektronica, in de elektronische muziekstudio in de Zweedse hoofdstad, waar een Buchla synthesizer werd gecombineerd met blaasinstrumenten. Daarnaast speelde de saxofonist ook modern klassieke muziek en was hij te vinden in allerlei kleine ensembles.

Een reis naar Portugal in 2013/2014 leverde drie fraaie uitgaven op: History of the Lisbon Chaplaincy (met Rodrigo Pinheiro op kerkorgel en Pedro Lopes op draaitafel-percussie), Oblique Mirrors (met Pinheiro op piano, Marco Franco op drums en percussie en Travassos op elektronica) en Oblique (trio) (met Franco en Travassos). Daarvoor bracht Gärdin twee solo-albums uit: In Situ (2010) en Loos (2012).

In november van het afgelopen jaar volgde daarop Gabo. De Zweed toont zich op dat solo-album een muzikant die met ogenschijnlijk gemak de ruimte vult en met slechts één instrument (alt- of sopraansax) uitermate weet te boeien. Dat doet de saxofonist zonder gebruik te maken van robuuste technieken. Desondanks heeft zijn vrije muziek een nadrukkelijke ruwe rand, want Gärdin is niet bezig met het maken van zoetgevooisde of welluidende jazz, maar met klankenonderzoek, het uittesten van de mogelijkheden van zijn instrument en het opzoeken en zelfs overschrijden van grenzen.

Gärdin lijkt in alle experimenten de volledige controle te hebben en met rust zijn spel te spelen, zelfs al volgen de noten elkaar in sneltreinvaart op en bivakkeert hij op het randje van overblazen. Dat is een tegenstrijdigheid, maar het is ook wat de muziek van Gärdin zo aantrekkelijk maakt om naar te luisteren. Daar komt bij dat in de dadendrang van de saxofonist ook melodisch wat te beleven valt.

Gabo telt zes stukken. Opener ‘Surya Siddhanta’ is kort. De eerste paar korte motieven roepen wijlen Steve Lacy in herinnering, maar de vergelijking gaat al gauw mank, want de toon (minder droog) en het spel (zachtaardiger) van Gärdin zijn echt anders. Melodiefragmenten vliegen om je oren en de Zweed verrijkt zijn spel met trillers en repeterende patronen. In tweeënhalve minuut wordt een behoorlijk aantal ideeën tentoongespreid.

Alle andere stukken op het album zijn langer dan acht minuten. In ‘Almagest’ horen we Gärdin voor het eerst het gebied tussen clean blazen en overblazen verkennen. De grens naar het topregister wordt regelmatig overschreden, maar de muzikant blijft er niet in hangen. Het bereik van de saxofoon wordt benut en met vingervlug spel weet Gärdin tegelijkertijd zowel melodisch als ritmisch te musiceren. De muziek klinkt dichtbij; je hoort ook de kleppen en soms ook de ademhaling van de saxofonist. Aan de ideeënstroom lijkt geen einde te komen en hoewel de muziek nooit lang in hetzelfde stramien blijft hangen, is het niet moeilijk om logica te ontdekken in het spontane saxofoonspel.

Razendspannend is ‘Aryabhatiya’, waarin Gärdin een andere grens verkent: die tussen lucht en toon. Je hoort de kleppen van de saxofoon overwerk verrichten, maar wat je aan tonen hoort komt daarmee niet overeen. Tegelijkertijd blaast Gärdin alleen lucht door de buis, maar er ontsnappen ook tonen aan het instrument. De lucht die geblazen wordt fungeert als een lange noot, terwijl de tonen en de kleppen onevenwichtige patronen vormen. De hoge tonen die de saxofonist produceert, maken dat de sax soms bijna als een fluit gaat klinken. Overigens hoor je niet alleen de lucht die in het instrument geblazen wordt, maar ook Gärdins inademing speelt een rol in de improvisatie.

In ‘Yisizhan’ is de Zweedse muzikant niet bezig met het maken van een constante stroom geluid, maar laat hij korte stiltes vallen tussen de verschillende korte en wat langere frasen. Het spel is hoog, aanvankelijk met veel lange noten en met een combinatie van technieken, en ook nu is de lucht die door het instrument wordt geblazen te horen. Gärdin creëert een spanningsveld, zowel met wat hij speelt als met wat hij niet speelt: de stilte.

Gärdin is op notenjacht in ‘Suwar-al-Kawakib’. Als vleermuizen fladderen de sopraansax-noten om je heen, waarbij het melodieuze aspect van de muziek opvalt: Gärdin vervalt niet in maniertjes of louter repeterende motieven, maar legt snelle melodielijnen die elkaar in een duizelingwekkend tempo opvolgen. Er zijn wat patronen in het stuk te ontdekken, maar de Zweed varieert daarop en daardoor klinkt zo’n patroon nooit twee keer hetzelfde.

Het album sluit af met ‘Korchab & Pherkad’, met Gärdin op altsax. De techniek met het blazen van lucht, het geluid van de kleppen van het instrument, trillers en het gebruik van het bereik van het instrument, inclusief topregister: het is allemaal eerder voorbij gekomen op het album, maar hier worden de verschillende speeltechnieken net even anders gecombineerd. Overeenkomst is dat ook in deze improvisatie in alle bedrijvigheid veel gevoel wordt gelegd en de muzikant ook melodisch heel wat te vertellen heeft.

Die laatste zin kan als eerste conclusie gelden. Gärdin weet techniek en gevoel perfect te laten samengaan. Het experiment en het onderzoek staan voorop, maar dat gaat niet ten koste van de transparantie. De muziek is technisch knap, inventief, speels en fantasierijk. Gabo is de late aandacht dubbel en dwars waard.

Gabo bandcamp

Per Gärdin website